Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Martinez de la Rosa (Francisco)

betekenis & definitie

Een verdienstelijk Spaansch staatsman en dichter, geboren te Granada den 10den Maart 1789, studeerde in zijne geboortestad en werd reeds op 19-jarigen ouderdom hoogleeraar in de wijsbegeerte en zedekunde. Bij het uitbarsten van den vrijheidsoorlog in 1808 streed hij met woord en schrift voor de nationale zaak en werd door het bewind naar Gibraltar gezonden, om hulp van Engeland te vragen. Omstreeks dien tijd vervaardigde hij het gedicht „Zaragoza”. Daar hij wegens zijn jeugdigen leeftijd nog geene zitting kon nemen in de Cortes, begaf hij zich naar Engeland, om er kennis te maken met de constitutionéle instellingen.

Na zijn terugkeer in 1811 vond hij de Cortes te Cadix, en deze benoemden hem tot secretaris der commissie voor drukpersvrijheid. Tijdens de belegering der stad door de Franschen deed hij er een blijspel en een treurspel opvoeren, en dit laatste maakte diepen indruk op het volk. Na de invoering der grondwet van 1812, die niet zonder zgn invloed was tot stand gekomen, ontwikkelde hij als afgevaardigde van Granada in de Cortes eene ongemeene werkzaamheid, waardoor hij zich den haat op den hals haalde van de clericaal-absolutistische partij en van Ferdinand VII Weldra werd hij in hechtenis genomen en tot 1 maand gevangenisstraf in de Presidios van Afrika veroordeeld. De omwenteling van Riégo bragt hem in 1820 weder naar Madrid, waar hij zitting nam in de Cortes. Inmiddels werd hij meer en meer gematigd en verloor daardoor een groot gedeelte van zijne populariteit. Nadat de Exaltados bij de verkiezingen van 1820 de meerderheid hadden verkregen, werd hem door Ferdinand VII het voorzitterschap van het ministérie aangeboden, hetwelk hy, hoewel met weerzin, aanvaardde.

Hij wilde een middenweg volgen tusschen absolutismus en vrijheid, maar bevredigde geene der partijen. Bij de komst der Franschen (1823) door de woede des volks bedreigd en door den Koning verbannen, begaf hij zich eerst naar Rome en toen naar Parijs, waar hij 8 jaar bleef. Gedurende dien tijd hield hij zich bezig met letterkundigen arbeid en gaf zijne: „Obras literarias (1827, 5 dln)” in het licht. In 1830 ontving hij verlof om naar zijne geboorteplaats terug te keeren, en in 1833, na den dood van Ferdinand verscheen hij ook weder te Madrid. De Koningin-Regentes (Maria Christina) koesterde groote verwachtingen van zijne gematigdheid en plaatste hem in Maart 1834 in plaats van Zea Bermudez aan het hoofd van het bewind. In die betrekking bragt hij het Estatuto real (Koninklijke grondwet) tot stand, hetwelk in plaats van de constitutie van 1812 eene beperkte staatsinrigting met 2 Kamers aanbood.

Hij werd daarover hard gevallen door beide partijen, en toen daarenboven, wegens opheffing der Fuèros, een burgeroorlog in de Baskische provinciën ontstond, legde hij in Junij 1835 de portefeuille neder. Gedurende de crisis van 1839 en 1840, die den val van Maria Christina en van hare partij veroorzaakte, begaf hij zich naar Parijs en werd er door Espartéro tot gezant benoemd. Dezelfde betrekking bekleedde hij in 1842 en 1843 te Rome. Na de aftreding van Espartéro keerde hij terug naar Spanje en bevorderde als lid der Cortes de meerderjarigverklaring van koningin Isabella. Toen voorts na den val van het ministérie Gonzales Bravo in Mei 1846 onder de leiding van Narvaëz de zuivere Moderados aan het roer kwamen, werd Martinez minister van Buitenlandsche Zaken en hielp de wijzigingen in de grondwet tot stand brengen, waardoor de vrijzinnige bepalingen der constitutie van 1837 vernietigd werden. Met Narvaëz trad hij in 1846 af en was van 1847 tot 1851 gezant te Parijs. Daarna nam hij weder zitting in de Cortes, werd er bij herhaling tot voorzitter gekozen en behoorde er gedurende 4 jaren tot de oppositie.

In 1857 in het ministérie Armero-Mon belastte hij zich met het ambt van eersten staatssecretaris. Onder het kabinet O’Donnell (1858) zag hij zich benoemd tot voorzitter van den staatsraad, en ook de Cortes kozen hem in 1860 tot president. Voorts was hij secretaris voor levenslang van de Spaansche Académie, en overleed te Madrid den 7den Februarij 1862. De bemiddelingspolitiek in Spanje verloor in hem haren voornaamsten vertegenwoordiger. Ook als dichter heeft hij veel geleverd, zooals het treurspel: „Edipo”, — het drama: „La conjuracion de Venecia”, — en het blijspel: „La hya en casa y la madre en la mascara”, — alsmede het lierdicht: „El arte poëtica” en een bundel lierdichten (1833; 2de druk 1847), welke zich onderscheiden door zoetvloeijende taal. Eindelijk schreef hij een paar romans en onder den titel: „Espiritu del siglo (1835— 1851, 10 dln)” eene geschiedenis van de Fransche Revolutie.

< >