Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Mandaat

betekenis & definitie

Mandaat beteekent lastgeving, volmagt; het laatste woord wordt gebruikt zoowel voor de overeenkomst zelve van lastgeving, als voor het schriftelijk stuk, dat tot bewijs, dat er van wordt opgemaakt en aan den lastgever overhandigd, om zijne hoedanigheid tegenover derden te kunnen handhaven. Lastgeving is eene burgerregtelijke overeenkomst, waarbij de lastgever aan den lasthebber opdraagt, en deze op zich neemt, om eenige handeling voor eerstgenoemden te verrigten. Deze lasthebber handelt krachtens de hem verleende magt in plaats van den lastgever, met dat gevolg, dat, ook tegenover derden, hetgeen verrigt is, beschouwd wordt als te zijn geschied door den lastgever zelf. Het is niet noodig, dat er gehandeld wordt „op of uit naam” van den lastgever, tenzij de aard der handeling zulks vordert, b. v., bij lastgeving tot den aankoop van vastgoed; handelt evenwel de lasthebber op eigen naam, dan blijft de lastgeving' vreemd aan de derden, met wie hij handelt, die dan ook alleen tegenover hem — en omgekeerd hij alleen tegenover de derden — verbonden worden, en die in dat geval in geene regtsbetrekking komen te staan tot den lastgever.

Niet overal, waar voor een ander gehandeld wordt, bestaat lastgeving. Dit kan ook geschieden krachtens eene andere overeenkomst, b. v. aanneming van werk, huur van diensten; ook kan dat werk verbonden zijn aan eene maatschappelijke betrekking, zooals van geneesheer, advocaat, makelaar, commissionair, enz. Het kan voor den jurist zeer moeijelijk zijn om den aard der overeenkomst te bepalen, waaraan in elk bijzonder geval de handelingen haren oorsprong te danken hebben, het al of niet genieten van belooning kan geen onderscheidend kenmerk — geen criterium — zijn, omdat lastgeving zoowel met als zonder het genieten van belooning bestaanbaar is. De lasthebber moet voor eene behoorlijke uitvoering van den last zorgen, en kan ook een ander voor zich handelend laten optreden, onder zijne verantwoordelijkheid, wanneer hem die macht van substitutie bij de opdragt gegeven is. Hij is natuurlijk rekenschap schuldig aan den lastgever over zijn beheer; terwijl omgekeerd de lastgever hem zijne voorschotten en onkosten moet vergoeden, en hem vrijwaren voor de verbindtenissen door hem tegenover derden aangegaan.

De lastgeving eindigt door de opzegging van eene der partijen; aan zijde van den lasthebber evenwel slechts voor zoo ver zij tijdig geschied is en niet ten nadeele van de zaak, die verrigt moet worden; voorts: door den dood, van eene der partijen, of ook door eene oorzaak, die aan eene der partijen het geheel of een deel der vrije uitoefening van zijne burgerlijke regten doet verliezen, zooals de curatele, het faillissement of de staat van kennelijk onvermogen. Men heeft in de Middeneeuwen, vooral in het Duitsche rijk, uit de begrippen van het burgerregtelijk contract van mandaat, zooals men dat uit het Romeinsche regt had leeren kennen, trachten toe te passen op publiekregtelijke regtstoestanden, en hun wezen daaruit willen verklaren. Zoo heeft men beredeneerd, dat de Souvereiniteitsregten van den vorst hun oorsprong vonden in het mandaat, hem door het volk gegeven, en dat de vorst de uitoefening van die regten krachtens een mandaat wederom afstond aan de verschillende staatsmagten: b. v. aan de geregtshoven de magt om vonnis te vellen; vandaar dat ook het vonnis zelf in dien tijd met den naam van mandaat bestempeld werd. Moge al in het moderne staatsbegrip de opvatting op hare plaats zijn, dat de Vorst zijne magt, en als uitvloeisels daarvan, zijne regten ontleent aan den gemeenschappelijken wil of wensch van zijne onderdanen, in geen geval kan men den oorsprong, den aard, het doel en de werking van de souvereiniteitsregten ter toetse brengen aan de beginselen, die ten grondslag liggen aan de burgerregtelijke overeenkomst van lastgeving. De consequente toepassing van de regte gevolgen van dit contrast op publiekregtelijke toestanden zou tot de meest dwaze gevolgen, die in lijnregten strijd kwamen met het moderne Staatsbegrip, leiden.

< >