Malachiet, koolzuur koper van eene donker gras- of smaragdgroene kleur en van een bladerig, vezelig of digt zamenstel, komt voor in kristallijne massa’s, in tros-, ei- en knolvormige gedaante, in gangen en lagen met andere ertsen. Vooral in Chili en Siberië heeft men fraaije soorten. Het vezelig malachiet wordt fijngewreven tot schilderverf, en van het digt malachiet vervaardigt men allerlei voorwerpen van weelde. Ook worden er cameeën van gesneden, terwijl het tot de grondstoffen behoort van het Florentijnsche mozaïekwerk.
Het grootste stuk malachiet, dat men te voren kende, was 1500 Ned. pond zwaar en afkomstig uit de mijnen van Werchotoer, doch in 1835 heeft men in eene der kopermijnen van prins Demidow in het Oeralgebergte een blok gevonden van 25000 Ned. pond. Het malachiet is doorschijnend tot ondoorzigtig. Zijn soortelijk gewigt wisselt tusschen 3,6 en 4 en zijne hardheid ligt tusschen die van kalk- en vloeispaat (31/2—4). Het bestaat uit 19,3% koolzuur, 72,1 % koperoxyde en 8,95% water, en wordt voor de blaasbuis zwart. Men heeft eene groote fabriek van voorwerpen van malachiet te Petersburg en groote vazen van malachiet in de muséa te Berlijn en te München.