Madler (Johann Heinrich von), een uitstekend Duitsch sterrekundige, geboren te Berlijn den 29sten Mei 1794, wijdde zich aan het onderwijs en behoorde van 1817 tot 1828 tot de leeraars aan de kweekschool voor onderwijzers in zijne geboorteplaats. Tevens studeerde hij sedert 1822 aan de universiteit in de natuurkunde, vooral in de sterrekunde, en In 1830 zag hij zich benoemd tot leeraar aan het pas opgerigt Koninklijk seminarium voor onderwijzers. In 182S en later was hij ijverig in het volbrengen van waarnemingen met zijn leerling W. Heer op een door dezen nabij Berlijn gesticht observatorium, zoodat zij weldra fraaije afbeeldingen uitgaven van de oppervlakte van Mars gedurende de oppositie in 1830. Hoogst merkwaardig was voorts de door Madler geteekende groote maankaart (1834—1836, in 4 bladen), benevens de daarbij behoorende: „Allgemeine Selenographie (1837, 2 dln).” Daarna verscheen zijne algemeene kaart van de maan (1837) met eene beknopte beschrijving.
Inmiddels hield hij zich bezig met waarnemingen en berekeningen der beweging van onderscheidene dubbelsterren, van de beide het digtst bij Saturnus geplaatste wachters en van de zons- en maansverduisteringen. In den zomer van 1833 zorgde hij op het eiland Rügen voor de juiste tijdbepaling ten behoeve van de Russische chronometer-expeditie in de Oostzee. Nadat Madler in 1836 eene betrekking verworven had aan de pas gestichte sterrewacht te Berlijn, werd hij in 1837 tot hoogleeraar benoemd. In 1840 vertrok hij als professor in de sterrekunde en als directeur van het observatorium naar Dorpat, zag zich in 1858 benoemd tot staatsraad in werkelijke dienst, doch nam wegens eene oogziekte in 1865 zijn ontslag en keerde naar Duitschland terug. Gedurende zijne 25-jarige werkzaamheid te Dorpat had hij onderscheidene reizen volbragt naar Duitschland en elders, — in 1860 zelfs eene naar Spanje om aldaar eene totale zonsverduistering waar te nemen. In 1840 trad hij in het huwelijk met de dichteres Minna Witte uit Hannover. In 1865 legde hij wegens oogziekte zijne betrekking neder, vestigde zich te Bonn en overleed aldaar den 14den Maart 1874. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Beobachtungen auf der Sternwarte zu Dorpat (1842— 1865, dl 9—16)”, — „Populäre Astronomie (1841; 6de dr. 1866);” — „Leitfaden zur mathematischen und allgemeinen physikalischen Geographie (1844)”, — „Fragments sur les corps célestes du système solaire (1843)”, — „Beiträge zur Fixsternkunde (1855)”, —„Der Fixsternhimmel (1858)”, — „lieber totale Sonnenfinsternisse (1861)”, — „Die Centralsonne (1846)”, — „Untersuchungen über das Fixsternsystem (1847—1848 ; 2 dln)”, — „Die Eigenbewegnngen der Fixsterne (1854)”, — en „Geschichte der Himmelskunde (1872— 1873, 2 dln)”.