Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lydius

betekenis & definitie

Lydius. Onder dezen naam vermelden wij:

Balthasar Lydius, een vermaard godgeleerde, in 1577 te Ulmstadt in de Pf'alz geboren. Hjj studeerde te Leiden in de godgeleerdheid en was tevens een ijverig beoefenaar van de oude talen en van hare letterkunde. Hij knoopte betrekking en briefwisseling aan met onderscheidene geleerde mannen en werd in den aanvang der 17d« eeuw predikant te Dordrecht, had zitting in de Synode aldaar, opende haar met eene Nederlandsche leerrede in de Groote Kerk, en behoorde tot de ijverige vervolgers der Remonstranten. Hij leverde een: „Catechetisch leerboekje” en was in 1619 lid en scriba van de Zuid-Hollandsche Synode te Leiden. Ook schreef hij een paar Latijnsche verhandelingen in de „Epistolicae Questiones" van Johannes van Reverwyek, — alsmede: „Francisci Marii Gripaldi Parmensis Onomasticon etc.”, — „M. Terentii Varronis Opera Omnia”, — „Waldensia, id est conservatio verae Ecclesiae etc. (1616 en 1617, 2dln)”,— eene vertaling der „Histoire des Vaudois et Albigeois” van Jean Paul Perrin, — „Een cort verhael van alle menschelycke inzettingen der Roomsche Kercke enz. (4i<“ druk 1610)”,— „Een christelycke verwonderinge Christophori Severi over de wonderlycke ghesichten, openbaringhen en verlichtinghen van Ignatio Loyola enz. (1610)”, — „Geestelick Bruylofts-bancket enz. (1648)”, — „Twee vertoogen over den XII Sondag des Catechismi”, — en „Kort begrip der Christlicke leere (1620)”. Ook maakte hjj Latjjnsche verzen, en overleed den 20sten Januarjj 1629. Zijne groote boekerjj werd in 1630 verkocht.

Jacolms Lydius, een zoon van den voorgaande en desgelijks een bekwaam godgeleerde. Hp werd geboren te Dordrecht en studeerde te Leiden, waarna hij in 1633 predikant werd te Bleskensgraaf en in 1637 te Dordrecht. Zes jaren later werd hjj predikant bij een gezantschap, hetwelk zich naar Engeland begaf. Hier bezocht hij verschillende hoogescholen en knoopte betrekkingen aan met geleerde mannen. Van zijne geschriften vermelden wp: „Florum sparsio ad historiam passionis Jesu Christi (1672 en later)”, — „Agonistica sacra etc. (1657)”, — „Syntagma sacrum de re militari (1691)”, — „Coena dominica Literatorum (1619)”, — „Hoffontein of het lyden van Jezus Christus (1656)”, — „Roomsche Uylenspiegel, getrocken uyt verscheyden oude Roomsch-Catholyeke Legendeboecken ende andere schryvers (1617 en later)”, waarin zjjne groote kennis van de kerkgeschiedenis en zpn bptend vernuft duidelijk uitkomen, — „De Antwerpsche nyl in doodsnood enz. (1671)”, — „Het overlyden van den Antwerpschen uyl”, — „Laatste olyfsel voor den Antwerpschen uyl”, —• „Laatste duyvelsdreck ofte ongehoorde grouwelen van Paepsche leeraers onzer eeuwe (1687, na zijn dood verschenen)”, — „Sermonum convivalium libri duo (1643)”, — Belgium gloriosum (1868)”, — „Vrolicke ueren des doodts (1640 en later)”, — en „Het meesterstuck van S. de Koninck ontdekt.” Ook vervaardigde hij Latpnsche, Fransche, Engelsche en Nederlandsche gedichten, en overleed in 1679.

Johannes Lydius, een volle neef van den voorgaande. Hjj werd geboren te Frankfort in 1579, studeerde te Leiden en te Amsterdam, was aehtervolgens predikant te Aarlanderveen en te Oudewater, en overleed alhier in 1643. Hjj wordt geroemd als een zeer geleerd man, en hij heeft zich bekend gemaakt door de uitgave van de volgende werken: „Nic. de Clemangis opera omnia (1613)”, — „Analecta in librum ejusdem auctoris”, — „Glossarium latino-barbarum etc. (1613)”, — „Narratio historica coneiliorum omnium Ecclesiae Christianae Gabrielis Prateoli (1610)”, — „Rob. Barnesii et Balei vitae Pontificum”, — en „Wesselii Gansefortii opera omnia”, — alsmede eenige „Tractaetgens” en „Handboeeken”.

Martinus Lydius, een verdienstelijk godgeleerde. Hij werd geboren te Liibeck in 1640, studeerde te Heidelberg, Frankfort en Antwerpen, werd in 1579 predikant te Amsterdam, in 1582 voorzitter der Noord- en ZuidHollandsche Synode, in 1585 hoogleeraar in de godgeleerdheid te Franeker, nadat hij eene dergelijke betrekking te Leiden van de hand gewezen had, hield briefwisseling met beroemde geleerden van zijn tijd, en overleed den 27sten Junjj 1601. Hij schreef: „De formidabili illa classe Hispanica contra Anglos divinitus repressa, fracta, dissipata (1589 en 1592)”, — „Oratio panegyrica ad Frisiae Ordines comitia annua habentes etc. (1595)”, — „Apologia pro Erasmo opposita calumniis eorum, qui ipsum Arianismi accusant (1689)”, — „Oratio of grondige verklaring over den 124 Psalm enz. (1619, na zpn doodgedrukt)”, — en eenige Latpnsche gedichten.

< >