Lydië, een landsehap aan de westkust van Klein-Azië, hetwelk in het zuiden met de Maeander aan Carië, in het oosten aan Phrygië en in het noorden aan Mysië grensde, droeg weleer den naam van Maeonië, totdat de oorspronkelijke bewoners, de Tndo-Germaansehe Maeoniërs, door de Lydiërs, een Semietisch volk, overwonnen werden. Hoewel het landschap eenige bergketens draagt, heeft het over het geheel een vruchtbaren bodem en leverde weleer veel goud, hetwelk uit de rivier de Pactolus en uit de mjjnen gewonnen werd. De voornaamste steden waren, buiten de Ionische volkplantingen aan de kust, Sardes, Magnesia, Thyatira, Apollonia en Philadelphia. De nevelachtige volksgeschiedenis vermeldt er de vorstenhuizen der Atyaden, Séracliden en Mermnaden, en onder dit laatste bereikte Lydië het toppunt van bloei.
Toen regeerden er achtervolgens Gyges, Alyattes en Croesus, die Azië tot aan de Halys veroverde, maar later door Cyrus overwonnen werd. De Per zische beheerscuers zochten er zooveel mogeljjk den krijgsmansgeest uit te dooven. Niettemin bleef Lydië bloepen door handel en nijverheid; vooral vervaardigde men er kostbare kleederen en tapijten, en men gebruikte er gouden en zilveren munten. Men heeft thans nog Lydische praalgraven als gedenkteekenen der kunst in die dagen.