Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lucullus

betekenis & definitie

Lucullus (Lucius Licinius), een Romeinsch veldheer, streed het eerst in het jaar 90 vóór Chr. tegen de Marsen en onderscheidde zich daarna als gezant van Sulla in den eersten oorlog tegen Mithndates, bepaaldelijk als bevelhebber der vloot. Uit vjjandschap tegen Fimbria, die Marius begunstigde, liet hjj echter MxtTvridates ontsnappen uit eene zeestad, waar hjj was ingesloten. Na zijn terugkeer bekleedde hjj met zjjn broeder Marius de betrekking van aedilis curulis. Sulla, die zeer met hem ingenomen was, belastte hem vóór zijn dood (78) met de voogdij over zijn zoon Faustus, alsmede met de taak om zijne gedenkschriften gereed te maken voor eene openbare uitgave.

Nadat Lucullus in 77 praetor was geweest en daarna de provincie Afrika had bestuurd, werd hjj in 74 • consul met Marcus Aurelius Cotta en ontving het beheer over Cilicië terwijl Cotta gezag voerde in Bithynië. Mithridates deed een inval in laatstgenoemde provincie, versloeg Cotta te land en ter zee en belegerde hem in Chalcedon, maar Lucullus snelde derwaarts en dwong hem, het beleg op te breken. Mithridates trok nu naar Cyzicus, hetwelk trouw was gebleven aan de Romeinen, doch het schrander krijgsbeleid van Lucullus verhinderde de volvoering zijner plannen, waarbij Mithridates een groot gedeelte van zijn leger en van zijne vloot verloor en, door Lucullus vervolgd, de wijk moest nemen naar Pontus, waar hij nieuwe troepen verzamelde. Hier zocht Lucullus, die inmiddels de vloot des Konings bij Tenedos vernietigd had, hem op (71), versloeg hem en dwong hem om te vlugten naar zijn schoonzoon Tigranes van Armenië. Lucullus veroverde Cabira en keerde vervolgens naar Pontus terug; het land werd voorts door het innemen van Eupatoria, Amisus en Sinope aan de Romeinen onderworpen. Ook EeracUa in Bithynië kwam eindelijk ten val, nadat het 2 jaren door Cotta belegerd was. Bij de regeling der binnenlandsche zaken der provincie Azië, door Lucullus daarna tot stand gebragt, kwetste hij door de bescherming, die hij aan de inwoners tegen de Romeinsche pachters en woekeraars verleende, de belangen der Romeinsche ridders, zoodat deze te Romehem gehaat zochten te maken. Ook zijne eigene legerbenden, bij welke hij eene gestrenge krijgstucht handhaafde, waren wederspannig, maar gehoorzaamden nog, toen hij ze in 69 aan voerde tegen Tigranes, die de uitlevering van Mithridates weigerde.

Met 12000 man bevocht hij den 6den October eene volkomen zegepraal op de 220000 soldaten van Tigranes, en veroverde de stad Tigranocerta. Eene nieuwe overwinning behaalde hij in 68 aan de rivier Arsanias op het vereenigde leger van Mithridates en Tigranes. Nu echter weigerden zijne legioenen, in het geheim opgestookt door Publims Clodius , de stad Artaxata te belegeren of verder voorwaarts te rukken. Lucullus moest hen zuidwaarts naar Mesopotamië brengen en na de verovering van de stad Nisibis alhier de winterkwartieren betrekken. Inmiddels deed Mithridates weder een inval in Pontus, versloeg de Romeinsche legaten en veroverde met Tigranes een groot gedeelte van het land, waaruit hij door Lucullus verjaagd wras. Laatstgenoemde wilde hem uit Cappadocië te gemoet trekken , maar bezwoer te vergeefs zjjne soldaten om te volgen. Deze verlieten hem, toen Manius Acilius Glabrio, uit Rome naar Bithynië gezonden, de soldaten ontsloeg van hun eed van trouw aan Lucullus. Deze verliet in 66 Azië en Pompejus oogstte de vruchten van zijn krijgsbeleid, terwijl hij zelf bijna 3 jaren vóór Rome moest vertoeven vóórdat hem het houden van een triumph werd toegestaan.

Hij leefde nu tot aan zijn dood — vermoedelijk in 57 vóór Chr. — ambteloos en in voorbeeidelooze weelde, daar hij een schier onuitputtelijken rijkdom verworven had. De gastmalen van Lucullus zijn vermaard geworden en een spreekwoord gebleven, en zoowel zijne tuinen bij Rome als zijne villa’s bij Tusculum en Bajae waren beroemd wegens hun prächtigen aanleg. Tevens hield hij zich bezig met de beoefening der wetenschap, inzonderheid der wijsbegeerte en der geschiedenis. Gaarne had hij omgang met geleerden en dichters, bijv. met Archias, en stelde zijne boekerij tot hunne beschikking. Ook verkeerde hij veel met schilders en beeldhouwers, en hij had eene rijke kunstverzameling uit Azië naar Europa gebragt. Eindelijk vermeldt men van hem, dat hij uit Cérasus in Pontus den kerseboom naar Italië heeft verplant. — Zjjn zoon, die in 65 vóór Chr. geboren werd en denzelfden naam droeg, sneuvelde bij Philippi (42 vóór Chr.), — en zijn broeder, Marcus Licinius Lucullus, werd in 73 consul, onderscheidde zich eenjaar later terwijl bjj de provincie Macedonië bestuurde, in den oorlog in Thracië, zegepraalde op de bewoners van den Haemus en rukte voorwaarts tot aan de Ister en de Pontus Euxinus, waar hij Apollonia en andere Grieksche koloniën veroverde.

< >