Lorenz (Ottokar), een Duitsch geschiedschrijver, geboren in 1832 te Iglau in Moravië, bezocht het gymnasium te Olrnütz en de hoogeschool te Weenen, voltooide zijne studiën in 1854 en bepaalde zich toen bij de oude geschiedenis. Weldra verscheen zijn eerste geschrift: „Ueber das Consulartribunal (1854)”, en hij vestigde zich in 1857 als privaatdocent aan de universiteit te Weenen. In 1857 werd hij er officiaal van het geheim Huis-, Hof- en Staatsarchief des Keizers en in 1860 buitengewoon hoogleeraar in de geschiedenis.
Wegens een beroep naar Freiburg in de Breisgau werd hij erin 1866 gewoon hoogleeraar. Op grond zijner oppositie tegen het ministérie-Schmerling werd hij in het voorjaar van 1865 in een drukpersprocès betrokken; hieraan werd wel is waar op last des Keizers een einde gemaakt, maar Lorenz zag zich gedrongen zijne betrekking bij het archief neder te leggen. Van zijne geschillen vermelden wij: „Deutsche Geschichte im 13 und 14 Jahrhundert”, een hoogst voortreffelijk werk, hetwelk ten vervolge dient op het geschrift van Wattenbach over de 10de, 11de en 12de eeuw, — en met Scherer.„Geschichte des Elsasz von den ältesten Zeiten bis auf die Gegenwart (1871; 2de druk 1872)”.