Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lobkowitz

betekenis & definitie

Lobkowitz is de naam van een oud Boheemsch geslacht, hetwelk zich alzoo noemt naar het kasteel Lobkowitz in het district Kaurzim. Het verdeelde zich in 1440 in de Peter-Popelsche en Hassensteinsche Iijn, welke laatste in het begin der 17de eeuw uitstierf. Eerstgemelde splitste zich ten tijde der kleinzonen van den stamvader weder in de jongere lijn tot Bilin, welke in 1722 uitstierf, en de oudere Iijn tot Chlumetz, die door Wladislaus I gesticht werd.

Zijn zoon, Wladislaus II, ontving van keizer Maximiliaan II de rijksheerlijkheid Neustadt aan de Waldnab in Nordgau, welke in 1641 onder den naam van Sternstein tot een vorstelijk graafschap verheven, maar in 1807 aan Beijeren verkocht werd. Zdenko Adalbert, een zoon van Wladislaus II, verkreeg in 1624 de rijksvorstelijke waardigheid, en zijn zoon Wenzel Eusebius in 1653 wegens Sternstein zitting en stem in den Rijksraad. Het hertogdom Sagan in Silézië, in 1646 van keizer Ferdinand III aangekocht, werd in 1786 overgedragen aan hertog Peter Biron van Koerland, doch daarentegen het majoraat Raudnitz in Bohemen door keizer Jozef II tot een hertogdom verheven. Door Philipp en Georg, kleinzonen van Wenzel Eusebius verdeelde zich het geslacht in eene oudere en jongere Iijn, die nog bestaan en beiden, behalve den titel van vorst, ook dien van hertog van Raudnitz voeren. De oudere Iijn bezit het hertogdom Raudnitz, het majoraat Bilin en een groot aantal heerlijkheden, te zamen eene oppervlakte vormend van omstreeks 38 geogr. mijl, — en de jongere een aantal andere goederen met eene gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 10 geogr. mijl. Het tegenwoordig hoofd van de oudere lijn is vorst Moritz, geboren den 2den Junij 1831, — en van de jongere Iijn vorst Georg Christian, geboren den 14den Mei 1835.

Tot de merkwaardige mannen van het geslacht Lobkowitz behooren:

Bohuslaw Lobkowitz, uit de linie Hassenstein, geboren in 1462 en overleden in 1510, een der geleerdste mannen van zijn tijd, die zich door zijne gedichten enz. zeer verdienstelijk heeft gemaakt jegens de Boheemsche letterkunde en beschaving;

Wenzel Eusebius, vorst von Lobkowitz, een invloedrijk minister van keizer Leopold I. Hoewel zijn voorganger, prins Auersperg, in 1668 als verdacht van zamenspanning met Frankrijk zijn ontslag ontvangen had, toonde ook von Lobkowitz gedurende zijne staatkundige loopbaan al spoedig eene groote sympathie voor Lodewijk XIV en vooral, voorzeker in de bewustheid van de zwakheid van den Keizer en van de onbeholpenheid van het Duitsche Rijk, een bepaalden afkeer van verwikkelingen met Frankrijk. Daar hij zich door zijne verregaande vrijmoedigheid en zijne geestige spotternij vele vijanden aan het Hof gemaakt en zelfs de Keizerin aan zijne scherpe pijlen blootgesteld had, gebruikte men zijne hardnekkige weigering, om zich in den oorlog tusschen Nederland en Frankrijk te mengen, tot een middel, om hem bij den Keizer verdacht te maken als een door Frankrijk bezoldigden verrader. Hij werd in 1674 naar zijn kasteel Raudnitz verbannen, alwaar hij den 24sten April 1677 overleed;

Georg Christian, vorst von Lobkowitz, geboren in 1702. Hij was reeds vroeg gouverneur-generaal van Siebenbürgen en streed voorspoedig tegen de Turken. Minder gelukkig was hij, toen hij in het begin van den Oostenrijkschen Successie-Oorlog het opperbevel in handen had, doch hij zegepraalde later bij Braunau en berende het kasteel Belle-isle te Praag. Het is voorts bekend, dat hij in den slag bij Sorr in den Tweeden Silézischen Oorlog, toen zijne soldaten moedeloos begonnen te wijken, den stroom der vlugtenden stuitte en 3 kapiteins, die zich met de vlugt wilden redden, eigenhandig doorstak. Hij ontving later een kommando in Italië, en overleed te Weenen den 9den October 1752;

August Langin, vorst von Lobkowitz, geboren den 15den Maart 1797. Deze wijdde zich aan de staatsdienst, werd gouverneur van het koningrijk Galicië en verwierf door zijn zacht en verstandig bestuur, vooral bij het heerschen der chólera en bij het uitbarsten van den Poolschen Oorlog, de algemeene achting. Daar zijn menschlievend gedrag jegens de Poolsche vlugtelingen niet aangenaam was aan de regéring, werd hij in 1832 uit Galicië teruggeroepen en later benoemd tot voorzitter van de Commissie der munten en mijnen. In die betrekking was hij op eene loffelijke wijze werkzaam, en overleed te Weenen den 17den Maart 1842.

< >