William Lilly, een vermaard Engelsch astroloog, geboren den 1sten Mei 1602 in het graafschap Leicester, begaf zich reeds op jeugdigen leeftijd naar Londen, waar de nood hem dwong om in dienst te treden. Hij werd in 1624 boekhouder bij een koopman, die niet kon schrijven, en trouwde na het overlijden van dezen met diens weduwe, die hem een vermogen aanbragt van 1000 pond sterling. Sedert 1632 hield hij zich bezig met de sterrewigchelarij en kwam in het bezit van een afschrift der „Ars notoria” van Cornelius Agrippa, waaraan hij de leer der tooverkringen en der geestenbezweringen ontleende. Weldra ontving hij van den deken van het kapittel te Westminster verlof, om met een Hof-uurwerkmaker en met een man, die bekend was met het gebruik der wigchelroede, naar een verborgen schat in de Westminster-abdij te zoeken.
Zij wilden in een bepaalden nacht aan het werk gaan, doch werden daarin verhinderd door een geweldigen storm, volgens Lilly veroorzaakt door helsche geesten, die eerst verbannen moesten worden. Van 1644 tot aan zijn dood gaf hij jaarlijks zijn: „Merlinus Anglicus” in het licht. Gedurende den burgeroorlog koos hij de zijde van het Parlement en wist door middel van zijne astrologische voorspellingen met ongemeene sluwheid gebruik te maken van de ligtgeloovigheid van zijne tijdgenooten. In 1648 werd hij met Booker, desgelijks een astroloog, naar het leger bij Colchester gezonden, om de soldaten door voorspellingen aan te vuren, en hij verwierf zulk eene vermaardheid, dat men hem een jaargeld toekende. De Koning van Zweden, van wien hij eene eervolle melding gemaakt had in zijn astrologischen almanak, schonk hem in 1659 eene gouden keten.
Na de Restauratie werd hij op last van het Parlement in hechtenis genomen, omdat men onderstelde, dat hij kennis droeg van de geheimen der Gemeenebestgezinden. Ook ondervroeg men hem aangaande de personen, welke men gebruikt had bij de teregtstelling van Karel I. Kort daarna schonk men hem genade, waarna hij terugkeerde naar de landelijke eenzaamheid: doch in 1666 werd hij weder voor de regtbank geroepen, omdat men uit eenige geheimzinnige teekens in zijn almanak had opgemaakt, dat hij bekend was met de oorzaken van den grooten brand te Londen. Daarvan wilde hij echter niets weten, ofschoon hij verklaarde, dat hij die gebeurtenis voorzien had. Zijne levensgeschiedenis is een zeer onderhoudend boek, waarin hij op schrandere wijze den middenweg zocht te bewandelen tusschen waarheid en onwaarheid, om zijn roem als astroloog te handhaven. Hij overleed den 9den Junij 1681.