De lijsters (Turdi) vormen eene groep der Muschachtige of Zangvogels, bevinden zich, wat grootte betreft, tusschen de musch en de tortelduif, zijn donker- of lichtbruin van vederen, nestelen en leven in de bosschen en voeden zich met insecten en allerlei bessen en zaden. Van de soorten vermelden wij: De merel (Turdus Merula L.), ook wel zwarte lijster of gietling genaamd. Zij onderscheidt zich door kleur en gezang. Hare kleur is blinkend zwart, behalve aan de oogranden en den bek, die oranjekleurig zijn.
Reeds vroeg in het voorjaar hoort men des morgens en avonds haar aangenaam gezang, dat zich door aanhoudende, welluidende fluittoonen onderscheidt. Zij leeft in geheel Europa, een gedeelte van Azië en het noorden van Afrika, en nestelt in afgehakte boomstammen en houtmijten. Het wijfje legt 4 of 5 blaauwachtig groene, bruin gevlekte eijeren. Men kan haar gemakkelijk het fluiten van deuntjes leeren. Voorts noemen wij: de kraagmerel (T. torquatus) met zwarte vederen maar witten hals en krop, — de groote of dubbele graauwe lijster (T. viscivorus), even als de voorgaande bij ons zeldzaam voorkomende,— den kramsvogel (T. pilaris) in ontzettende menigte vaak bij ons aanwezig, met grijzen kop en nek, zwartachtig roodbruinen rug en keel en roestgelen krop en buik met zwarte vlekken, — de koperwiek (T. iliacus), die bij ons veelal in strikken gevangen wordt, met bruinen kop, hals, vleugels en staart, met eene lichtere streep boven de oogen, langs de binnenzijden der vleugels en langs de zijden, en onder den buik geelachtig met langwerpige bruine strepen, — en de zanglijster (T. musicus), de kleinste der inlandsche soorten. De kop, rug, vleugels en staart van dezen vogel zijn olijfkleurig bruin, de binnenzijde der vleugels is roestgeel, en hals, borst, buik en ondervederen van den staart zijn geelachtig wit met vrij groote driehoekige, zwarte vlekken. Vooral de laatstgenoemde 2 soorten zijn zeer verzot op lijsterbessen en worden daarmede op onbarmhartige wijze in paardeharen strikken gevangen.