Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Vederen

betekenis & definitie

Vederen behooren tot de kenmerken der vogels en bestaan voor het uitwendige uit twee deelen, de schacht en de vaan. Aan de eerste onderscheidt men de spoel, eene ronde, doorschijnende, holle, hoornachtige buis en de eigenlijke schacht, zamengesteid uit een wit, droog, zeer ligt merg, bedekt met eene hoornachtige, zeer veerkrachtige plaat. In de spoel heeft men een vliezig vaatwerk, uit in elkander geschoven trechtertjes of blaasjes bestaande, van boven eindigend in eene buis, maar aan de benedenzode verbonden met de huid, zoodat de veder daaruit voedsel kan ontvangen De schacht is aan beide zijden met uiterst fijne, evenwijdige takken of baarden bezet. Het geheel dezer takken noemt men de vaan, die aan beide zijden gelijk of ongelijk van grootte kan wezen, naar gelang van de plaats, waar de veder zich bevindt.

De takken der dekvederen zijn bezet met baardjes, die voor de eene helft voorzien zijn van haakvormig omgebogen haartjes, welke zich vasthechten aan de andere helft der baardjes, zoodat iedere veder een zamenbangend geheel vormt. De vaan der staartvederen vormt een zamenhangend blaadje, dat de lucht niet doorlaat, zonder dat de draden aan elkander zijn gegroeid. De vederen der vogelen vernieuwen zich op tweeërlei wijze, namelijk door het ruijen of uitvallen der vederen in den herfst en door het aangroeijen der vaantakken in de lente, waardoor de geheele veder een nieuwen glans en somtijds geheel andere kleuren verkrijgt. Vederen worden tot velerlei oogmerken gebezigd: de Groenlanders maken van de vellen van eiderganzen een warm kleed, waarin zij de felste koude trotséren, — algemeen worden vederen gebruikt tot het vullen van bedden, — te voren schreef men met ganzepennen, — en de Mexicanen vervaardigen van de prachtige vederen van kolibri’s allerlei schilderstukjes op de wijze van mozaïek.