Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Liberaal

betekenis & definitie

Liberaal, een Latijnsch woord, hetwelk mild en vrijgevig beteekent, is vooral op het gebied van godsdienst en staatkunde in gebruik. Op het eerste noemt men liberalen de zoodanigen, die zich zooveel mogelijk verzetten tegen verouderde vooroordeelen en leerbegrippen, tegen kerkelijken dwang, tegen gezag in het algemeen, zoodat zij slechts steunen op datgene, wat zij op grond van wetenschap en ervaring voor waar houden, terwijl zij tevens onbekrompen genoeg zijn, om ook de overtuiging van anderen te eerbiedigen. Als staatkundige partijnaam vindt men het woord liberaal het eerst gebezigd in Spanje, in tegenoverstelling van het woord serviel. Het duidt eene rigting aan, die de tegenovergestelde is van teruggang of van onverzettelijk vasthouden aan bestaande begrippen, toestanden en vormen.

In ons Vaderland spreekt men van liberalen, en conservatieven. Terwijl deze Iaatsten aarzelen de bestaande toestanden door andere te vervangen, beijveren zich de eersten om de staatkundige aangelegenheden des volks in overeenstemming te brengen met den steeds voortschrijdenden geest des tijds. Gelijk de uiterste partij der conservatieven — die der reactionnairen — den toestand van het verledene wenschen terug te doen keeren, zoo zoekt de uiterste partij der liberalen — die der radicalen — nu reeds een toestand te verwezenlijken, waarvoor het volk nog niet rijp is. Het spreekt intusschen van zelf, dat de partij der liberalen, buiten het streven naar vooruitgang, geene bepaalde kenmerken heeft, daar de liberalen van gisteren de conservatieven van heden zijn. Willen de liberalen zich voorstanders der ware vrijheid noemen, dan mogen zij niet vergeten, dat deze geenszins gelegen is in volstrekte onafhankelijkheid van anderen, in bandeloosheid, in willekeur om te doen en te laten wat men verkiest, maar in het boven alles waardéren van waarheid, regt en pligt, van kennis, verlichting en beschaving, in het bevorderen van welvaart, orde, zedelijkheid en deugd, in het gaarne toekennen aan anderen van die voorregten, welke zij voor zich zelven begeeren, — dan mogen zij niet vergeten, dat daartoe eene groote mate van menschenliefde, van zelfverloochening, van zelfbeheersching en eene onbeperkte gehoorzaamheid aan de zede- en staatswet onmisbaar zijn. Aan hen, die zóó handelen komt dan ook met het volste regt de eernaam van vrijzinnig toe; als altijd toch dekt gaandeweg de vlag van een partijnaam als liberaal of conservatief zoowel het edele als onedele in eene godsdienstige of staatkundige factie.

< >