Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Lewald

betekenis & definitie

Lewald. Onder dezen naam vermelden wij:

Johann Karl August Lewald, een verdienstelijk Duitsch letterkundige, geboren te Königsberg den 14den October 1792. Het werd bepaald, dat hij na den dood zijns vaders het gymnasium met het koopmanskantoor verwisselen zou, doch daar hem hiertoe de lust ontbrak, leidde hij een avontuurlijk leven, door hem geschetst in zijne: „Aquarelle aus dem Leben (1836 —1837, 4 dln)”. Hij legde zich toe op nieuwe talen, kunstgeschiedenis en schilderkunst, nam als secretaris in het Russische hoofdkwartier deel aan den bevrijdingsoorlog en bekleedde daarna eene dergelijke betrekking bij de algemeene directie der Russische hospitalen in Duitschland. In dien tijd trok hij door geheel Duitschland en door een gedeelte van Frankrijk en Polen. Na het verlaten van de dienst toefde hij te Breslau, verkeerde met Schall en Holtei en wijdde zich aan dramatische studiën. Weldra leverde hij het blijspel: „Der Groszpapa” onder den pseudoniem Kurt Waller, en trad in 1818 te Brünn als tooneelspeler op. Nu sleet hij 9 jaren als tooneelspeler en tevens als technisch deskundige bij de schouwburgbesturen te Brünn, München, Nürnberg en Bamberg, en was daarna 4 jaren werkzaam aan den nieuwen stadsschouwburg te Hamburg. Inmiddels schreef hij: „Novellen (1831— 1833, 3 dln)”, dramatische stukken en opstellen in dagbladen.

Nadat hij in 1831 eenigen tijd te Parijs vertoefd had, keerde hij terug naar München, deed wederom reizen naar Tyrol en Italië en vestigde zich in 1834 te Stuttgart. Hier wijdde hij zich sedert 1835 aan de redactie van het door hem gestichte tijdschrift: „Europa, Chronik der gebildeten Welt”, dat in 1846 door Kühne te Leipzig werd overgenomen. Tevens schreef hij een aantal romans, novellen, reisboeken en dramaturgische werken. In 1841 ging hij naar Baden-Baden en in 1846 naar Weenen. In de jaren 1848 en 1849 bevond hij zich te Frankfort, waar hij medewerker was aan staatkundige dagbladen. Vervolgens naar Stuttgart teruggekeerd, aanvaardde hij met anderen de redactie van het conservatieve blad: „Deutsche Chronik” en werd er tevens regisseur aan den hofschouwburg.

Zijne rigting bragt hem voorts in den schoot der R. Katholieke Kerk. Eene keurlezing uit zijne gezamenlijke werken gaf hij in 1844 en 1845 in 12 deelen in het licht. In 1862 ontving hij pensioen, verhuisde naar München en overleed aldaar den 10den Maart 1871. Tot zijne laatste geschriften behooren: „Tornisterbüchel (1861)”, — „Der Insurgent (1865, 2 dln)”, —en „Inigo. Eine Bilderreihe aus dem Leben des heiligen Ignatius von Loyola (1870)”.

Fanny Lewald, eene verdienstelijke Duitsche schrijfster en eene bloedverwante van den voorgaande. Zij is van Israëlietische afkomst en werd geboren te Königsberg in Pruissen den 24sten Maart 1811. Haar vader, een zeer verlicht man, liet haar volkomen vrij in de keuze van een kerkgenootschap, en zij ging op 17-jarigen leeftijd tot het Christendom over. Voorts ontving zij eene eenvoudige en degelijke opvoeding. In 1831 volbragt zij met haren vader eene reis door Duitschland en Frankrijk, en de vrijzinnige beweging van dien tijd maakte een diepen indruk op haar gemoed. Daarna toefde zij geruimen tijd te Breslau en te Berlijn. Ten behoeve eener sukkelende zuster had zij reeds in 1834 sprookjes geschreven, doch eerst later maakte haar neef August haar opmerkzaam op haar talent en plaatste in 1841 hare novelle: „Der Stellvertreter” in het tijdschrift: „Europa”. Daarna verschenen van haar, zonder vermelding van haar naam: „Clementine (1842)”, — „Jenny (1843)”, — „Eine Lebensfrage (1845)”, — en „Das arme Mädchen (in „Urania”)”.

Eene reis naar Italië (1845 —1846) en kennismaking met Therese Lützow en Adolf Stahr gaf een nieuwen schok aan hare ontwikkeling, zooals blijkt uit haar: „Ital. Bilderbuch (1847, 2 dln)” — en „Reisetagebuch aus England und Schottland (1852, 2 dln)”. Daarna schreef zij: „Diogena, Roman von Iduna Gräfin H. H. (1847)”, — „Prinz Louis Ferdinand (1849, 3 dln)”, — „Erinnerungen aus dem Jahre 1848 (1850, 2 dln)”,— „Dünenund Berggeschichten (1851, 2 dln)”, — „Wandlungen (1853, 4 dln)”, — „Adele (1854)”, — „Deutsche Lebensbilder (1855)”, — „Die Kammerjungfer (1856, — „Die Reisegefährten (1854, 2 dln)”, — „Neue Romane (1858—1861,5 dln)”,— „Das Mädchen von Hela (1860, 2 dln)”, — „Von Geschlecht zu Geschlecht (1863—1866)”, — en „Meine Lebensgeschiehte (1861, 6 dln)”. Hare geschriften onderscheiden zich door eene grondige kennis van het menschelijk hart, door eene uitmuntende gave van waarneming, door scheppende kracht en door keurigheid van stijl. In 1863 plaatste zij in de „Nationalzeitung” hare: „Osterbriefe für die Frauen”, die over de werkzaamheid der vrouwen in de maatschappij een merkwaardig licht verspreidden. Sedert 1846 woont zij te Berlijn en huwde in 1855 met Adolf Stahr, terwijl zij als schrijfster haar familienaam behield.

< >