Leonhard (Karl Cäsar von), een uitstekend Duitsch aard- en delfstofkundige, geboren den 12den September 1779 te Rumpenheim bij Hanau, studeerde te Marburg en te Göttingen, waar de omgang met Blumenbach de neiging tot de delfstofkunde bij hem deed ontwaken.
In 1800 trad hij in Hessen in staatsdienst, en werd er wegens zijne bekwaamheid spoedig bevorderd. Toen het vorstendom Hanau in 1810 aan het groot-hertogdom Frankfort werd afgestaan, was hij kamerraad in Keur-Hessen. De groothertog Dalberg benoemde hem tot inspecteur-generaal der domeinen, doch reeds na verloop van eenige maanden moest hij die betrekking neêrleggen, omdat hij bij de vereffening der zaken betrekkelijk Hanau in oneenigheid was geraakt met het Fransch bestuur. In 1812 echter benoemde de Groot-Hertog hem tot geheimraad en belastte hem met het beheer der octrooi-domeinen.
Daar bij de herstelling van Keur-Hessen geen geschikt ambt voor hem scheen open te blijven, aanvaardde hij een beroep naar de Académie van Wetenschappen te München. Hier wijdde hij zich onverdeeld aan de mineralogie en geognosie, terwijl hij reeds door verschillende belangrijke werken een grooten naam verworven had. In 1818 zag hij zich benoemd tot hoogleeraar in die vakken te Heidelberg, en hier bleef hij tot aan zijn dood op den 23sten Januarij 1862.
Van zijne geschriften vermelden wij: „Geologie oder Naturgeschichte der Erde (1836-1845, 4 dln)”, — „Lehrbuch der Geognosie und Geologie (2de druk, 1849)”, — „Grundzüge der Geognosie und Geologie (3de druk, 1839)”, — „Grundzüge der Mineralogie (2de druk, 1860)”, — „Naturgeschichte des Steinreichs (1854)”, — „Die quarzführenden Porphyre (1851)”, — en het „Taschenbuch für die gesammte Mineralogie (1807-1829)”, — terwijl hij met Bronn een „Jahrbuch für Mineralogie, Geognosie, Geologie und Petrefaktenkunde (1830-1858)” in het licht zond.
Zijn zoon, Gustav von Leonhard, desgelijks een verdienstelijk geoloog, geboren te München den 22sten November 1816 en hoogleeraar aan de universiteit te Heidelberg, schreef: „Handwörterbuch der topogr. Mineralogie (1846)”, — „Geognostische Skizze des Groszherzogthums Baden (1853-1854, 3 afl.)”, — „Die Mineralien Badens nach ihrem Vorkommen (1855, 2de druk)” — en „Grundzüge der Geognosie und Geologie (2de druk 1863)”.