Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Lausitz

betekenis & definitie

Lausitz (Lusatia), thans gedeeltelijk tot Saksen en gedeeltelijk tot Pruissen behoorende, vormde te voren als Opper- en Neder-Lausitz twee afzonderlijke markgraafschappen met eene uitgebreidheid van meer dan 200 □ geogr. mijl. Het geheele landschap grenst in het zuiden aan Bohemen, in het westen aan Meiszen en den voormaligen Saksischen Keurkreits, in het noorden aan Brandenburg en in het oosten aan Silézië. De Spree en de Neisse kronkelen er in noordelijke rigting doorheen. Hier woonden sedert de Volksverhuizing Slawische stammen onder eigene, vrije hoofden, die eerst in 929 door den Duitschen koning Hendrik I schatpligtig gemaakt en door keizer Otto I in 968 tot het Christendom bekeerd werden.

Men vermeldt, dat de bewoners van Neder-Lausitz Lusici genoemd werden en met de Wïlten, die hunne woonplaatsen tot aan de Oostzee uitstrekten, een zelfden stam vormden, terwijl de OpperLausitz bevolkt was door de Milziéni. — De Lausitz werd reeds door Hendrik I aan de markgraven van Meiszen toegewezen, doch deze verkregen in 1031 eerst vasten voet in Opper Lausitz, terwijl Neder-Lausitz zich onderwierp aan de souvereiniteit van Polen. In 1075 maakte Wratislcms, hertog van Bohemen, zich meester van hagenoeg de geheele Lausitz, maar hij kon er zijne heerschappij niet handhaven tegen Hendrik van Meiszen, de Oudere, Ook na dien tijd verwisselde het land meermalen van overheerschers. In 1459 erkende het voorts het bewind van Qeorg Podiebrad, koning van Bohemen, en in 1467 dat van Matthias, koning van Hongarije. Het bleef aan hem onderworpen bij den Vrede van 01mütz, en gedurende zijn beheer kwamen de benamingen Oberlausitz voor het zuidelijk en Niederlausitz voor het noordelijk gedeelte in gebruik. Inmiddels vernieuwden de steden van Opper-Lausitz in 1476 en 1490 een reeds vroeger gesloten verdrag en stichtten alzoo den zesstedenbond (Bautzen, Görlitz, Zittau, Lauban, Kamentz en Löbau), welke eeuwen lang bestaan heeft en vele voorregten verwierf. Die Bond onderhield een staand leger en zorgde alzoo voor zijne bevolking.

Na den dood van Matthias, koning van Hongarije (1490), verbleven de beide markgraafschappen aan de kroon van Bohemen en vervielen tegelijk met deze in 1526 aan Ferdinand I van Oostenrijk, van wien zij wegens het veldwinnen der Hervorming veel te lijden hadden. De zes steden werden van hunne voorregten beroofd en konden ze eerst na het betalen van aanzienlijke geldsommen herkrijgen. Door de verkiezing van keurvorst Frederik van de Pfalz tot koning van Bohemen werd de Lausitz, welke hem niet huldigde, in den Dertigjarigen Oorlog gewikkeld. Johann Qeorg 1, keurvorst van Saksen, bezette in 1620 het land in naam des Keizers, verkreeg het als pand voor de krijgskosten, ten bedrage van 72 tonnen gouds, en ontving het bij den Vrede van Praag (30 Mei 1634) van den Keizer in erfelijken eigendom. Na dien tijd deelde de Lausitz in de lotgevallen van Keur-Saksen, totdat bij de verdeeling van Saksen in 1815 de Neder-Lausitz en het grootste gedeelte van de Opper-Lausitz aan Pruissen werd afgestaan.

In de Opper-Lausitz vormt de afwisseling van vlakten en bergstreken de bekoorlijkste natuurtafereelen, en de zuidelijke bergen zijn met de meer noordelijk gelegen vlakten door een levendig verkeer verbonden. De Neder Lausitz is nagenoeg effen en bezit in hare wouden, vooral aan de grenzen van Silézië, in hare vischrijke wateren, in hare bouwlanden en boomgaarden een voldoenden overvloed van voortbrengselen om een voordeeligen handel met het buitenland te drijven. Men verbouwt er rogge en tarwe genoeg voor eigen gebruik, en een druk verkeer met Brandenburg en Silézië bezorgt er aanmerkelijke winsten. Belangrijker voor den handel is er evenwel de Opper-Lausitz, wier bodem alleen in de vlakte gunstig is voor landbouw en veeteelt, doch op verre na geen graan genoeg oplevert voor de bevolking. De vlakten in het noordelijk gedeelte van Opper-Lausitz zijn rijk aan hout en visch. Men delft er ijzererts, zoodat er eenige hoogovens gevonden worden.

Op de heide van Muskau wint men veel aluin, en in het zuiden zijn uitgestrekte veenen, terwijl men bij Zittau bruinkolenmijnen aantreft. Het meerendeel der bevolking vindt echter zijn bestaan in verschillende takken van nijverheid, bijv. in lakenen kousenfabrieken en vooral in linnen- en en damastweverijen. Intusschen is de linnenhandel er in de laatste jaren aanmerkelijk verminderd, hoewel er nog altijd zaken worden gedaan met Italië, Rusland en Amerika. De voornaamste zetel der nijverheid is er de Saksische Opper-Lausitz, in het bijzonder de landstreek rondom Zittau. Genoemd gewest heeft eene oppervlakte van 41 □ geogr. mijl, draagt de 4 steden Bautzen, Zittau, Kamentz en Löbau, benevens eenige heerlijkheden, kloosters, riddergoederen enz. en heeft sedert 12 Maart 1821 een afzonderlijken regéringsvorm met eene eigen Landdagsvergadering te Bautzen, doch deze regéringsvorm heeft in 1835 eene wijziging ondergaan. De Pruissische Opper-Lausitz telt op 63 □ geogr. mijl omstreeks 230000 inwoners, en de NederLausitz op 124 Q geogr. mijl 370000 inwoners, onder welke zich 85000 Wenden bevinden, welke zich uitsluitend bij landbouw en veeteelt bepalen.

< >