Lanark, ook Clydesdale genaamd, een graafschap van Zuid-Schotland, telt op bijna 42 □ geogr. mijl omstreeks 65000 inwoners en omvat, met uitzondering van de omstreken van haren mond, het geheele bassin der Clyde, die er in noordwestelijke rigting doorheen kronkelt en aan de regter zijde de Medwin, de Mouse, de Calder en de Kelvin en aan de linker de Duneton, de Douglas en de Avon opneemt. Slechts een klein gedeelte in het noorden behoort tot het stroomgebied van de Forth. Dáár bevindt zich nabij de grenzen het Forth-Clyde-Kanaal, dat Glasgow met Falkirk en Edinburgh verbindt en tevens in gemeenschap staat met het Monkland-Kanaal, dat van Glasgow naar de steenkolenmijnen van de Monkland-Collieries loopt. Lanark bezit in het noordwesten fraaije vlakten langs den oever der Clyde, in het midden en noordoosten heuvelachtige streken en in het zuiden bevallige gebergten met de watervallen der Clyde, met de steile keten der Loutherhills (700 Ned. el hoog) aan de grenzen van Dumfries, en den alleenstaanden Tinto (700 Ned. el hoog) aan de grenzen van Peebles.
In het algemeen is het land er niet zeer vruchtbaar, maar toch met zorg bebouwd. De beste akkers liggen in de dalen der Clyde; daar verbouwt men graan, vlas, groenten en zelfs ooft. Tevens heeft men er uitgestrekte heide- en kiezelvelden en moerassige vlakten, zoodat slechts ⅓de gedeelte van den grond ontgonnen is. De veenlanden verminderen er van jaar tot jaar, en het weiland wordt hoofdzakelijk gebruikt voor de schapenfokkerij. Voorts heeft men er veel rundvee en voortreffelijke paarden. Bosch vindt men er weinig. Het klimaat is er in hooggelegene oorden zeer ruw, — in de laaggelegene zacht, maar tevens vochtig. De voornaamste rijkdom des lands is gelegen in de steenkolen-, ijzer- en loodmijnen.
De Clyde-ironworks zijn de belangrijkste ijzersmelterijen van Schotland, en Gartsherrie-Ironwork is een van de grootste hoogovens der geheele aarde. In de naakte bergstreek van de Loutherhills bevinden zich de belangrijkste loodmijnen van geheel Groot-Brittanje, en de werklieden wonen er in de dorpen Leadshill en Wanlockhead, waar goed gezorgd is voor scholen en volksboekerijen. Men wint er ook aluin en galmei, terwijl men voorts b{j Biggard desgelijks aanzienlijke loodmijnen aantreft. Behalve tot mijnbouw en metaalsmelterij strekt er de nijverheid zich uit tot ijzeren voorwerpen, wollen, katoenen en linnen stoffen, glas- en kristalwaren, aardewerk, tapijten enz. De voornaamste zetel der nijverheid in Lanark is Glasgow (zie aldaar). Het handelsverkeer wordt er, behalve door de Clyde en de met haar verbondene kanalen, bevorderd door talrijke spoorwegen. — De hoofdplaats Lanark ligt op een heuvel op den regter oever der Clyde en heeft breede, zindelijke straten, 9 kerken, eene Latijnsche school, eene ambachtsschool en ruim 6000 inwoners. Door het graafschap wordt één afgevaardigde naar het Parlement gezonden en door de stad Glasgow twee, — voorts drie door de steden Lanark, Hamilton, Airdrie en Rutherglen, in vereeniging met steden en burgten van aangrenzende graafschappen.