Kwikstaart (Motacilla) is de naam van een vogel uit de orde der zangvogels (Cantatores) en wel uit de familie der Priemsnaveligen. Hij komt in die familie met de piepers overeen, doordien de binnenste slagpennen der tweede orde sterk verlengd zijn; doch onderscheidt zich door een langen staart, kleinen kop en tamelijk hooge pooten. Het is een levendige vogel, die gestadig met zijn staart wipt, en hiernaar genoemd is. Hij loopt snel, vliegt behendig, leeft van insecten, heeft een eenvoudigen zang en nestelt digt bij den grond.
Van de soorten noemen wij: den witten kwikstaart (M. alba), ook bouwmannetje en akkermannetje genaamd. Deze komt in ons Vaderland veel voor; zijn voorhoofd, de zijden van den kop en van den hals, zijn borst en buik zijn wit, en het overig gedeelte van den kop, de vleugels en de dekvederen van den staart zwart, de rug en de zijden blaauwachtiggrijs. De jongen zijn over het geheel bruinachtig grijs, doch aan de keel en den buik rosachtig wit. Hij vertrekt gewoonlijk in October en komt in Maart terug. Op het land volgt hij van ver den ploegenden bouwknecht, om wormen te zoeken in de versch opgeworpen voor.
Het wijfje legt 2-maal in den zomer 5 tot 7 bruingroenachtig witte, bruingestippelde eijers. — Voorts heeft men den gelen kwikstaart (M. flava L.) met aschgraauwe kop- en halsvederen, groenachtig-bruine rug- en vleugelvederen en citroengele borst- en buikvederen. Hij heeft eene breede oogstreep langs den schedel. Deze soort is iets kleiner dan de voorgaande en bewoont van half April tot September onze weilanden. Hij bouwt zijn nest in het gras, en het wijfje legt er 4 tot 5 witachtige, roodbruin gevlekte eijeren. — Eindelijk vermelden wij den grooten gelen kwikstaart(M. sulphurea) die zich van de voorgaande soort onderscheidt door aanzienlijke grootte, door de witte kleur van het 3de paar staartpennen en doordien hij zijn verblijf houdt in de boomen. Hij komt in ons Vaderland zelden voor.