Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kuyper

betekenis & definitie

Kuyper. Onder dezen naam vermelden wij:

Hendrik Kuyper Gerritszoon, geboren den 17den December 1790 te Amsterdam, laatstelijk provinciaal directeur der directe belastingen in Zeeland, en den 8sten Maart 1873 te ’s Gravenhage overleden. Hij was een verdienstelijk, met ware vaderlandsliefde bezielde dichter en vruchtbaar tooneelschrijver. Van zijne dichtbundels wijzen wij op zijne: „Verspreide en andere Gedichten (1831)”, — „De tachtigjarige Oorlog (1832; 4de druk 1864)”, en „Vaderlandsche Gedichten (1834)”. Onder zijn tooneelarbeid, veelal vertalingen in dicht of ondicht van treur-, tooneel- en blijspelen uit het Fransch en Hoogduitsch, mogen vooral genoemd worden de treurspelen „Lodewijk IX (1829)” naar Ancelot, — „Koenradijn en Frederik (1833)” naar Liadières, — en „Kosamunda Clifford (1838)” naar E. de Bonnechose, terwijl het op ruim 70-jarigen ouderdom vervaardigd tooneelspel „Spelde- en Naaldegeld (1862)” den door het Bestuur van den Amsterdamschen Schouwburg uitgeloofden eereprijs verwierf. — Van zijne beide zonen heeft de oudste, Gerrit Kuyper Hz, geboren den 3den Julij 1815 te Amsterdam, thans kolonel-ingenieur, zich zoowel door zijne bewerkingen van nautische, historische, bouwkundige, mathematische en technologische geschriften voor Nederlanders, als door zijne taal- en letterkundige werken o. a. zijne „Handleiding ter beoefening der Nederlandsche taal- en letterkunde (Breda, K. M. Académie, 1844; 6de druk 1862)” en daaruit voortgevloeide leerboeken van geringer omvang, — zijn oorspronkelijk treurspel „Asteroïs (1839)”, zijn „Eléments de grammaire Neerlandaise (1858; 2de druk 1870)” en zijn krijgskundigen arbeid, o. a. „De Verdediging van Schweidnitz in 1762 (1853)” zich op het gebied van letteren en wetenschap geenszins zonder vrucht getracht te doen gelden. — Zijn jongste zoon — en dus de broeder van den voorgaande — Jacob Kuyper Hz, geboren den 17den September 1821 te Rotterdam, thans rijks-ontvanger te ’s Gravenhage, verwierf als aardrijkskundige en kartograaf deor zijne handleidingen, als: „Nederland. Zijne provinciën en koloniën (1866)”, — „Handboek der natuurkundige aardrijksbeschrijving (1875)”, — „Beknopte aardrijksbeschrijving (1875)”, — en in zamenwerking met dr. J. Dornseiffen door zijn „Handboek der aardrijkskunde, (7de druk 1874)”, en door zijne atlassen met en zonder tekst, als: „Atlas der wereld (1857 en opvolgende uitgaven)”, — „Natuur- en staathuishoudkundige atlas van Nederland (1863)”, — „Atlas van Nederland en de Overzeesche bezittingen (1866 en opvolgende uitgaven)”, — „Gemeente-atlas (1865-71)”, — „Atlas van natuurkundige aardrijksbeschrijving (1874)”, — en in zamenwerking met H. W. Posthumus door den „Orohydrographischen en staatkundigen atlas der geheele aarde (1872)”, benevens door verschillende overzigtskaarten op dat gebied een goeden naam.

Zijne eenige dochter — zuster der beide voorgaanden — is gehuwd met den predikant bij de Hersteld Luthersche gemeente te Amsterdam G. W. Stemler (thans emeritus), die zich als theologant onderscheiden heeft (zie op dien naam).

Abraham Kuyper, een Nederlandsch godgeleerde van de strijdend orthodoxe rigting en zeer invloedrijk bij zijne partij. Hij werd geboren te Maassluis den 29sten October 1837, studeerde en promoveerde in de theologie, was achtervolgens predikant te Beest, Utrecht en Amsterdam, en zag zich in 1874 benoemd tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Hij schreef leerredenen, brochures en strijdschriften, — voorts tal van hoofdartikels in den door hem geredigeerden „Standaard”, — alsmede: „Het modernisme, een fata morgana op christelijk gebied (1871)”, — en „De Hollandsche gemeente te Londen in 1570—1571. Naar oorspronkelijke bescheiden (1871)”.

< >