Kücken (Friedrich Wilhelm), een verdienstelijk Duitsch componist, die vooral fraaije melodieën voor liederen geschreven heeft, werd geboren te Bleckede in het land van Lüneburg op den 16den November 1810, toonde reeds vroeg aanleg voor muziek en oefende zich in die kunst bij zijn schoonbroeder Lührsz te Schwerin. Onder de leiding van dezen maakte hij snelle vorderingen, en schreef eenige militaire marschen, welke den toenmaligen erf-groothertog Paul Friedrich zoozeer behaagden, dat deze den 19-jarigen kunstenaar tot muziekmeester bij zijne kinderen benoemde. In 1831 ging hij met zijne kweekelingen naar Berlijn, waar hij zelf les nam bij Birnbach en weldra bevallige liederen in het licht zond. Voorts was hij er den Kroonprins, later koning George van Hannover bij zijne oefeningen in de muziek behulpzaam.
In 1839 zag hij zijne eerste opera: „Die Flucht nach der Schweiz” opgevoerd en levendig toegejuicht. In 1841 ging hij naar Weenen, waar hij gedurende 6 maanden les ontving van Sechter, waarna hij weder liederen uitgaf, zooals: „Das maurische Ständchen” en „Das Mädchen von Juda”. Daarop trok hij naar Zwitserland, om er te St. Gallen en te Appenzell zangfeesten van mannenkoren te besturen, en vervolgens naar Parijs, waar hij van 1843 tot 1846 vertoefde. Hier deed hij zijn voordeel met de lessen van Salevy en componeerde de opera: „Der Prätendent”. Nadat hij gedurig van woonplaats veranderd was, aanvaardde hij in 1861 de betrekking van Hofkapélmeester te Stuttgart en bekleedde die tot in 1861. Na dien tijd vestigde hij zich ambteloos te Schwerin. Hij heeft de melodieën van meer dan 130 fraaije en populaire liederen geleverd, — voorts uitstekende kwartetten voor mannen, benevens een aantal andere stukken.
