Kruiskruid (Senecio) is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Zaâmgesteldbloemigen. Het onderscheidt zich door een rolrond of kegelvormig omwindsel, bestaande uit even groote, in ééne rij gerangschikte blaadjes, bij de meeste soorten aan den voet door schubjes omgeven, door een vruchtbodem zonder stoppels, buisvormige, tweeslachtige schijfbloemen met 5-tandigen boord, en lintvormige, vrouwelijke straalbloemen. Bij eenige soorten van kruiskruid evenwel zijn alle bloemen buisvormig en tweeslachtig.
Het stijltje is van boven glad, maar de halfrolronde stempels zijn aan den top digt behaard. De nootjes zijn nagenoeg rolrond, gesleufd en niet gesnaveld of gevleugeld, en het zaadpluis bestaat uit meer dan ééne rij regte, zeer fijne, ongeveer even lange haren, die dikwijls vroeg afvallen.
Dit plantengeslacht bevat een groot aantal soorten, die over den geheelen aardbodem zijn verspreid als kruiden of heesterachtige gewassen. De bloemkorfjes staan somtijds alleen, en zijn ook wel tuil- of pluimvormig bij elkander gevoegd. De meeste soorten hebben gele bloemen, althans in ons Vaderland. Van de inlandsche soorten noemen wij: Gemeen kruiskruid (S. vulgaris Z.), ook kruismortel, klein grindkruid en pluiskruid geheeten, een éénjarig plantje, dat ongeveer 3 Ned. palm hoog wordt, het geheele jaar bloeit en tot de meest gewone onkruiden onzer bouwlanden en moestuinen behoort. Het heeft onbehaarde of slechts weinig-behaarde, vinspletige bladeren, van welke de onderste in een bladsteel uitloopen, terwijl de hoogere den stengel omvatten. De bladslippen staan eenigzins van elkander verwijderd en zijn langwerpig, afgestompt, scherp en ongelijk getand.
De bijkomende schubjes van het omwindsel zijn kleiner dan dit, hiertegen aangedrukt en in lange, zwarte spitsen uitloopende. De bloempjes aan den rand zijn niet lintvormig, en de nootjes een weinig behaard. Men beschouwt het als een gezond voedsel voor kanarievogels en vinken. Voorts heeft men: kleverig of stinkend kruiskruid (S. viscosus L.), een éénjarig plantje, dat van Julij tot September bloeit, op onbebouwde plaatsen, inzonderheid in de zandstreken, voorkomt en zich vooral door zijne kleverig-behaarde bladeren onderscheidt, — het bosch-kruiskruid (S. sylvestris L.), van Junij tot Augustus bloeijende, op beschaduwde plaatsen in veenachtige en zandige streken voorkomende en zich onderscheidend door het omgekrulde van zijne lintvormige randbloempjes, door behaarde vruchtjes, door geringe ontwikkeling der omwindselschubjes en door de meerdere grootte der plant, — en het Jakobskruiskruid (S. Jacobaea L.), ook Jacobskruid en grondheel genoemd, eene overblijvende plant, die van Julij tot September in moerassige weilanden bloeit, met groot-gestraalde bloemen, dikwijls roodachtig gestreepte stengels en liervormige wortelbladeren. Eindelijk heeft men nog in ons Vaderland: S. crucifolius L., — S. aguaticus Huds., — S. erraticus Bertol., — S. Fuchsii Koch, — S. Sarracenicus L., — en S. paludosus L., terwijl onderscheidene uitheemsche soorten in de kassen worden gekweekt, zooals S. elegans L., — S. grandiflorus Dec. enz.