Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kruisbloemigen

betekenis & definitie

Kruisbloemigen (Cruciferae) is de naam eener hoogst merkwaardige plantenfamilie, die ongeveer 200 geslachten en meer dan 1600 soorten telt. De meeste zijn één- of tweejarige, zelden overblijvende kruiden en nog zeldzamer half heesters, zooals de muurbloem (Cheiranthus cheiri L.). De stengel der Kruisbloemigen is rolrond of kantig en meermalen houtig. De onverdeelde, getande, vindeelige, op velerlei wijzen ingesnedene bladeren zijn meestal afwisselend en zeldzamer onder aan den stengel tegenovergesteld, en de onderste gewoonlijk gesteeld, de bovenste zittend en meestal stengelomvattend, terwijl men er geene steunbladen aantreft. De bloemen, doorgaans tot trossen of tuilen vereenigd en veelal geel, wit of paars van kleur, hebben een vrijen, 4-bladigen kelk, met opgerigte, aan den top naar elkander toegebogene of afstaande, vroeg afvallende, vóór het opengaan der bloemen elkander dakpansgewijs bedekkende of klepsgewijs aan elkander sluitende kelkbladen, waarvan de 2 zijdelingsche iets lager ingeplant, somtijds iets breeder, aan den voet geIijk of benedenwaarts bultig en ook somtijds gespoord zijn.

De bloemkroon bestaat uit 4, op den vruchtbodem ingeplante, met de kelkbladen afwisselende, meestal langgenagelde bloembladen, met onverdeelden'of uitgeranden, zeldzaam 2-spletigen zoom; zij zijn even groot of de beide buitenste zijn iets grooter. Somtijds ook ontbreken de bloembladen. — Aan de kruislings geplaatste bloembladen is deze familie haar naam verschuldigd. De 6 meeldraden zijn op den vruchtbodem ingeplant, en 2 van deze zijn iets korter dan de 4 overige, zoodat zij in het stelsel van Linnaeus tot de Viermagtigen (Tetradynamia) behooren. De helmdraden zijn els- of draadvormig, onverdeeld of van een tand voorzien, somtijds gevorkt of paarsgewijs zamengegroeid, — de helmknopjes 2-hokkig en overlangs en binnenwaarts openspringend. Op den vruchtbodem, tusschen de bloembladen en aan den voet der kelkbladen worden 4, dikwijls zeer duidelijk ontwikkelde en tot honig-afscheiding dienende kliertjes gevonden. Het vruchtbeginsel is vrij, niet of kort gesteeld en uit 2 vruchtbladen gevormd, wier verdikte randen, het zaaddragende, door een celachtig tusschenschot verbonden zijn. De aanstaande zaadjes zijn veelal in grooten getale voorhanden en in ééne of twee rijen geplaatst; de stijl is onverdeeld en de stempel dubbel. De vrucht is eene haauw (siliqua) of een haauwtje (silicula).

In de zaden der kruisbloemigen is geen kiemwit. De kiem is gekroond, en de zaadlobben zijn gaaf of verdeeld. Men splitst deze familie in 5 hoofdgroepen, namelijk: Met openspringende haauwen (Arabideae, Sisymbrieae en Brassiceae), — met openspringende, bolvormige of van de rugzijde zamengedrukte haauwtjes (Alyssineae en Camellineae), — met openspringende, zijdelings zamengedrukte haauwtjes (Thlaspideae, Lepidineae en Brachycarpeae), — met niet openspringende, nootachtige haauwtjes (Isatideae en Buniadeae), — en met in leden uiteenvallende haauwtjes en haauwen (Cakilineae en Raphaneae).

De Kruisbloemigen vormen eene eigenaardige, steeds duidelijk herkenbare en dus natuurlijke plantenfamilie. Zij zijn over den geheelen aardbodem verspreid, doch het meest in de gematigde luchtstreek van het noordelijk halfrond. Onze rapen, radijs, kool, weede enz. behooren tot deze familie.

< >