Krasicki (Ignatius), een Poolsch dichter en prozaschrijver, geboren te Dubiecko den 3den Februarij 1734, was de telg van een vermaard geslacht, ontving zijne eerste opleiding te Lemberg, omhelsde den geestelijken stand, en werd, na eenig vertoef te Rome, eerst Kanunnik te Lemberg en in 1764 bisschop van Ermeland. Gloeijende van geestdrift voor de onafhankelijkheid van zijn vaderland, ging hij zwaar gebogen onder de verdrukking, welke het te verduren had, en zocht troost in de beoefening der wetenschap. Toen zijn bisdom in 1772 aan Pruissen verviel, genoot hij de gunst van Frederik II, die gaarne met hem sprak. In 1795 werd hij aartsbisschop van Gnesen en overleed te Berlijn den 14den Maart 1831.
Zijn stoffelijk overschot werd eerst in 1819 naar Gnesen overgebragt. Van zijne werken noemen wij het komisch heldendicht „Myszeis (De Mniziade, 1790)”, — „Monomachia” of de „Strijd der Monniken”,— en „Antimonomachia”. Voorts: „Woyna Choczimska” of de oorlog van Choczim, een dichterlijk verhaal, — en fraaije fabelen. Zijne gegezamenlijke werken zijn in 1803—1804 in 10 deelen door Dmochowski — en later te Parijs en te Berlijn — in het licht gegeven.