Ignatius (De Heilige), bisschop van Antiochië, was, naar men vermeldt, een leerling van den apostel Johannes en wordt om die reden tot de Apostolische Vaderen gerekend. Ook ontving hij den bijnaam van Théophorus (God in het hart dragende), omdat hij gehouden werd voor het kind, door Jezus aan zijne Jongeren als voorbeeld voorgesteld.
Zijn leven en sterven is in eene wolk van sagen gehuld. De overlevering deelt mede, dat hij in den tijd, toen Trajanus oorlog voerde tegen de Parthen, in tegenwoordigheid van den Keizer in den circus te Antiochië door leeuwen verscheurd is (20 December 115). Volgens een ander berigt is zulks geschied te Rome in 103 onder het consulschap van Suburranus en Marcellus. Deze sage is gegrond op de bewaard gebleven brieven, welke zijn naam dragen.
Men ontmoet deze in drievoudigen vorm, de grootste bundel bevat 13 brieven, die volgens het algemeen gevoelen gedeeltelijk onecht, gedeeltelijk vervalscht zijn. Dat gevoelen is vooral bevestigd door het terugvinden van een kleineren bundel van 7 brieven (aan de Ephesiërs, Magnesiërs, Philadelphiërs, Trallianen, Smyrnaërs en Romeinen en aan Polycarpus), een bundel, die reeds aan Eusebius bekend was. Doch ook de echtheid van deze brieven is reeds door Dallaeus, voorts door Semler, Heumann en Ernesti en in den laatsten tijd door Baur bestreden.
Een nog kleiner bundel van slechts 3 brieven (aan de Romeinen, Ephesen en aan Polycarpus) werd in 1845 door Cureton met Syrischen tekst uitgegeven. Bunsen verdedigde de echtheid van deze laatsten en zocht aan te toonen, dat de bundel met 7 brieven onecht was, terwijl Baur den Syrischen tekst als een nietsbeduidend uittreksel uit de Grieksche brieven verwierp. Uhlhorn en Hilgenfeld waren evenzeer van deze meening, terwijl eerstgenoemde nog eene poging aanwendde om de echtheid van den Griekschen tekst te verdedigen. Baur en Hilgenfeld daarentegen verklaarden, dat er van echte brieven van Ignatius geen sprake kan zijn, maar alleen van ondergeschovene, die wat ouder of wat jonger zijn.
De oorspronkelijkheid van den Syrischen tekst is na dien tijd aangetoond door Ritschl, Weisz en Volkmar en vooral door Lipsius, en deze laatste heeft ook eene poging gewaagd, om den oorspronkelijken Griekschen tekst der 3 brieven te herstellen. Het tegenschrift van Merx (Meletemata Ignatiana, 1861) heeft zijne beweringen niet doen vallen, doch ook de oorspronkelijkheid van deze 3 brieven is zeer betrekkelijk. Immers die kleinste bundel bevat hoogst waarschijnlijk enkel verdichte brieven, welke niet vóór het midden der 2de eeuw ontstaan zijn.
De 2de bundel van 7 brieven, eene uitbreiding van den voorgaande, is welligt niet lang na dezen gevolgd, doch dien van 13 brieven houdt men voor een gewrocht der 4de eeuw. Eene Arménische vertaling van 13 brieven is in 1849 door Petermann uitgegeven.
Voorts vinden wij melding gemaakt van Ignatius, patriarch van Constantinopel. Hij was een zoon van keizer Michaël, aanschouwde het levenslicht omtrent het jaar 790, werd door Leo de Armeniër ontmand, omhelsde den geestelijken stand, en zag zich in 847 benoemd tot patriarch. Hij streed met moed tegen de geweldenarij en de zedeloosheid van zijn oom, keizer Bardas, die de gewijde gebruiken der Kerk bij drinkgelagen bespotte.
Dientengevolge verloor hij zijne waardigheid, en Photius werd patriarch in zijne plaats (858). De verdeeldheid, hierdoor ontstaan, zocht men nu door bemiddeling van paus Nicolaas I uit den weg te ruimen. Daar deze evenwel de zijde van Ignatius koos, werd die verdeeldheid het begin van de groote scheuring der Kerk. Keizer Basilius herstelde Ignatius weder in zijne bediening (867), en deze overleed in 878.