Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Krakau

betekenis & definitie

Krakau, in het Poolsch Krakow, de hoofdstad van de voormalige Poolsche Republiek, thans van het groothertogdom Krakau en één van de beide provinciën van het Oostenrijkseh koningrijk Galicië, ligt op eene door zachtglooijende heuvels omgevene vlakte, op den linker oever van de Weichsel, die hier bevaarbaar wordt, de Roedawa opneemt en er overspannen is door de in 1850 voltooide Frans-Jozefs-brug. Men heeft er een R. Katholieken bisschop, een militair kommandement, talrijke ambtenaren, eene universiteit en ruim 40000 inwoners, waaronder zich ongeveer 14000 Israëlieten bevinden. Er zijn 39 kerken, vele kapellen, 15 monniken- en 10 nonnenkloosters en 7 synagogen. Zij bestaat uit de oude stad, wier muren en wallen in wandelparken herschapen zijn, en uit onderscheidene voorsteden op beide oevers der rivier.

De talrijke antieke torens en koepels van Krakau, zich verheffende in een zeer bevallig oord, leveren een schilderachtig gezigt op. De stad is zeer regelmatig gebouwd en onderscheidt zich door regte, breede straten. Eene poort met 7 torentjes is het eenig overblijfsel der voormalige vestingwerken, hoewel in den laatsten tijd het plan is opgevat om haar wederom te versterken. Den 18den Julij 1850 verwoestte een vreeselijke brand ongeveer de helft der oude stad met prachtige kerken en andere openbare gebouwen. — Op het marktplein verrijzen nog onderscheidene antieke gevels; daar heeft men den raadhuistoren, de hoofdwacht, de kapél van den heiligen Adalbert, in de 10de eeuw gesticht, de middeneeuwsche kerk der Heilige Maagd met 2 hooge torens enz. Ook de St. Anna-kerk uit de 17de en de St. Pieterskerk uit de 16de eeuw zijn fraaije gebouwen. De hoofdkerk op het kasteel is een sierlijk gebouw in spitsboogstijl, naar men meldt, gesticht door Wladislaus Hermann (1081—1102).

Aldaar heeft men de graven van de vermaardste Poolsche koningen, koninginnen en helden, zooals van Jagello, Hedwig, 3 Sigismunden, Stephanus Bathori, Sobiéski, Kosciusuko, Poniatowski, Potocki enz. — Naar het zuiden, tusschen de voormalige Grodzker poort en den arm der Weichsel, die door de stad vloeit, ligt de voorstad Stradom met de kerk van St. Bernhard, een bisschoppelijk seminarium en het regéringsgebóuw, en daaraan grenst de voorstad Kazimierz, op een eiland in de Weichsel gelegen. Ook hier zijn onderscheidene kerken, sommige met fraai beschilderde glazen. Aan de noordzijde vindt men de voorstad Kleparz met een paar kerken en een spoorwegstation, terwijl er ook de graan- en veemarkten gehouden worden. Aldaar heeft men ook de voorstad Piasek, desgelijks met kerken, waaronder eene van 1087. Naar het westen strekken de voorsteden Smolensk en Zwierzyniec zich uit, en in laatstgenoemde heeft men een Norbertijnsch nonnenklooster.

Ten oosten eindelijk heeft men de voorstad Wesola, wederom met eenige kerken, alsmede met een geneeskundig hospitaal, een botanischen tuin en eene sterrewacht. — De Jagelloonsche universiteit te Krakau is eene der oudste van Europa; zij werd in 1364 door Casimir de Groote gesticht, doch eerst in 1401 door Jagello en Hedwig geopend. Sedert dien tijd was zij het middelpunt van het wetenschappelijk leven in Polen, doch kwam door de bemoeijingen der Jezuïeten langzamerhand in verval. Na eene reorganisatie werd zij in 1817 wederom geopend, en na 1833 nogmaals hervormd. Zij bezit eene boekverzameling, die voor de Poolsche letterkunde allerbelangrijkst is, bestaande uit ruim 108000 deelen en 5400 handschriften, — voorts een kabinet voor natuurlijke historie en een botanischen tuin. Ook heeft men er een geestelijk seminarium, eene kweekschool voor onderwijzers, 2 gymnasia, eene polytechnische school en onderscheidene wetenschappelijke vereenigingen. Gedurende den tijd der Republiek dreef Krakau een belangrijken doorvoerhandel, die bijna geheel in handen der Israëlieten was, doch later begon te kwijnen, om in den laatsten tijd, na den aanleg van spoorwegen, die de stad met Lemberg, met Oostenrijk en Silézië verbinden, wederom te herleven.

Men verhaalt, dat Krakau door Krakus, prins van Polen, omstreeks den aanvang der 8ste eeuw is gesticht. Voorheen was zij de hoofd- en residentiestad van Polen, totdat Sigismund lIl in 1609 zijn zetel naar Warschau verplaatste. Intusschen werden ook later de koningen van Polen steeds te Krakau gekroond. Tot 1060 was er ook een aartsbisschop gevestigd, later een bisschop, onder den aartsbisschop van Gnesen gesteld. De stad ontving het Magdeburger regt in 1257, en werd in de jaren 1025, 1125, 1473, 1528 en 1850 door het vuur geteisterd, en bij herhaling ingenomen, zooals in 1039 door de Bohemers, in 1241 door de Mongolen, in 1655 en 1702 door de Zweden en in 1768 door de Russen. Te voren was zij eene rijke, bloeijende stad, maar meer en meer verviel zij tot armoede. Bij de derde verdeeling van Polen (1795) viel zij ten deel aan Oostenrijk, dat reeds te voren de voorstad Kazimierz verkregen had, en met geheel West-Galicië vormde zij van 1809 tot 1815 een gedeelte van het hertogdom Warschau.

De Republiek Krakau, door het Weener Congrès gesticht, omvatte op den noordelijken oever van de Weichsel een heuvelachtig, vruchtbaar, gedeeltelijk met bosch begroeid gebied van 22½de □ geogr. mijl met omstreeks 140000 inwoners in de stad Krakau, een vlek en 71 dorpen en gehuchten. De kleine Staat, grenzende aan Pruissen, Oostenrijk en Rusland, zou onder de bescherming van deze 3 Mogendheden eene volkomene onzijdigheid bewaren en vormde als het ware het eenig overblijfsel der voormalige zelfstandigheid van Polen. Volgens de Grondwet van 3 Mei 1815 bevond zich de wetgevende magt in handen eener volksvertegenwoordiging, die telken jare 4 weken zitting hield. De uitvoerende magt werd uitgeoefend door een Senaat van 8 leden en een voorzitter. Deze laatste werd door de vertegenwoordiging voor een tijd van 3 jaren gekozen en door de beschermende Mogendheden in zijn ambt bevestigd. Toen de adel de Grondwet bij herhaling durfde schenden (1829), zonden de Mogendheden eene commissie van onderzoek derwaarts.

Tegen het einde van 1830 ondersteunde een aanzienlijk deel der bevolking de Poolsche revolutie, terwijl later zich vele Poolsche vlugtelingen naar Krakau spoedden, die, toen Rusland hunne uitlevering vorderde, zich gedeeltelijk naar Oostenrijk begaven. Dientengevolge werd de stad door Russische troepen onder bevel van generaal Rüdiger bezet, om zoodoende, in overeenstemming met de Pruissische en Oostenrijksche regéring, haar te zuiveren van personen, welke zich de ongenade der beschermende Mogendheden hadden berokkend. De reorganisatie der Republiek had plaats in 1833. Toen vervolgens Poolsche vlugtelingen aldaar wederom eene wijkplaats vonden, rukten in Februarij 1836 eenige Oostenrijksche bataljons, eene afdeeling Kozakken en Pruissische uhlanen onder het kommando van den Oostenrijkschen generaal Kaufmann derwaarts. Daarop werden meer dan 500 personen uit de stad verwezen en onder krijgsgeleide naar Triest gebragt, om zich vanhier in te schepen naar Amerika.

Naauwelijks echter hadden in het najaar van 1837 de Oostenrijksche troepen Krakau verlaten, toen nieuwe sporen eener geheime zamenspanning en de moord, in October 1838 op den Russischen spion Celak gepleegd, aanleiding gaven tot den terugkeer van Oostenrijksche soldaten, die er tot in 1841 in bezetting bleven. Toen voorts in Februarij 1846 een oproer in alle deelen van het voormalig Polen uitbarstte, werd Krakau de voornaamste wapenplaats der opstandelingen, welke vanhier naar Galicië wilden voortrukken; doch dat opzet werd door de Oostenrijkers verijdeld en Krakau door troepen der drie beschermende Mogendheden bezet. Nadat eerst te Berlijn de onderhandelingen over Krakau geopend waren, kwam den 6den November 1846 te Weenen eene regeling tot stand, volgens welke de stad en haar gebied — in weerwil van het protest van Engeland en Frankrijk — aan Oostenrijk werden toegewezen. Door de grondwet van 1849 werd het gebied van Krakau met den titel van hertogdom ingelijfd in het kroonland Galicië.

< >