Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Koraal-eilanden

betekenis & definitie

Koraal-eilanden zijn zoodanige, welke door den gestadigen groei van koraalpolypen zijn ontstaan. Deze diertjes, aanvankelijk in vrijen toestand in de keerkringszeeën omzwervend, hechten zich ergens aan den bodem en vormen door vermenigvuldiging eene kolonie, die zich met hare koraaltakken naar alle kanten uitbreidt en zich tevens tot digt bij den waterspiegel verheft. Voorwerpen, door de zee aangespoeld, blijven er dan op liggen en hoopen zich op, totdat de oppervlakte van den polypenstok duurzaam boven die van het water blijft. Alligt komen er kokosnoten aandrijven, die er een geschikten bodem vinden en er kokospalmen doen groeijen.

Zulke lage eilanden van ronden vorm worden in menigte in de Zuidzee en in de Indische Zee gevonden en dragen den naam van atollen. Andere vormingen der koraalpolypen zijn de kanaahiffen en de strandriffen. De eerste ontstaan, wanneer de polypenstok zich op eenigen afstand van de kust in de lengte uitbreidt, zoodat tusschen den stok en de kust een kanaal blijft bestaan, — en de laatste wanneer de polypenstok zoo digt bij de kust gelegen is, dat het kanaal vervalt. Men heeft kanaalriffen, die geheele eilanden omgeven, — ja, men vindt er, die eene lengte hebben van honderde uren gaans. Rijzing en daling van den bodem hebben op de vorming dier koraalgewrochten een grooten invloed.

Hoogst merkwaardig eindelijk is het, dat zij aan de vermenigvuldiging van kleine diertjes, die in den polypenstok ruim 90% koolzuur calcium afscheiden, hun ontstaan te danken hebben. Omtrent die diertjes zegt Bemwardt het volgende: „Met verbazing aanschouwt men daar (in de Indische Zee) bij stil weder door het helder doorschijnende water eene onnoembare verscheidenheid van steenen, takken, buizen, gesterde, gekronkelde of tot platen, bladen en andere vormen verdeelde steenklompen, alle met de heerlijkste rozen- of bloedroode, paarse, blaauwe en andere kleuren prijkende; overal vertoont zich leven en beweging, met den harden, levenloozen steenklomp verbonden. Een algemeen gewemel van de zonderlingste gestalten doet zich overal op den bodem ontwaren. Gestraalde kransen en ringen van dun gewormte, van voelers, baarden, armen en voeten steken uit alle monden en openingen of uit de tusschenruimten van het steenen boschwerk door en fladderen in onophoudelijke beweging door elkander. Doch wil men dit gewemel naderbij komen, snel trekt zich dan alles binnen den steenen koker terug; oogenblikkelijk verdwijnt al wat leven en beweging te kennen gaf en daarmede de mogelijkheid om deze zonderlinge en merkwaardige dieren in hunne werking te volgen en te bespieden; een vlies van dierlijk slijm is al wat wij nog in den opgehaalden koker kunnen ontwaren; buiten het water ontwikkelt het zich niet weder en spoedige ontbinding laat niets dan de opgebleekte, ontkleurde steenen vormen terug”.

< >