Koenen (Hendrik Jakob), een verdienstelijk Nederlandsch letterkundige, geboren te Amsterdam den 11den Januarij 1809, studeerde in de regten en promoveerde in 1831. Hij werd vervolgens lid van den gemeenteraad in zijne geboortestad en van de Provinciale Staten van Noord-Holland, en overleed op zijn landgoed Buitenrust bij Haarlem den 13den October 1874.
Behalve een paar regtsgeleerde werkjes schreef hij: „Adriaan Pauw. Eene bijdrage tot de Kerk- en Handelsgeschiedenis der 16de eeuw (1842)”, — „Geschiedenis der Joden in Nederland (1843)”, bekroond door het Provinciaal Utrechtsch genootschap, — „Hiërónymus van Alphen als christen, als letterkundige en als staatsman (1844)”, — „Geschiedenis van de vestiging en den invloed der Fransche vluchtelingen in Nederland (1846)”, bekroond door de Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden, — „Lijkrede op D. J. van Lennep (1853)”, — „Voorlezingen over den Engelschen dichter Montgomery (1863)”, — „De Nederlandsche boerenstand historisch beschreven (1858)”, — „Gedachtenisrede op G. H. van Schubert (1861)”, „Ter gedachtenis van Jacobus Johannes le Roy, predikant te Oude Tonge (1863)”, — „Ter nagedachtenis van C. M. van der Kemp, in leven raadsheer in het Prov. geregtshof van Zuid-Holland (2de druk 1868)”, — „Over de beide Staatspartijen in de voormalige Republiek der Vereenigde Nederlanden (1868)”, — „Voorlezingen over de geschiedenis des Nederlandschen handels, — „Voorlezingen over de geschiedenis van scheepsbouw en zeevaart (1854)”, — „Voorlezingen over de geschiedenis der financiën van Amsterdam (1855)”, alsmede het dichtstuk: „De Christenzending (1854)”. Voorts komen ook elders gedichten van hem voor en was hij een ijverig medewerker in „De Heraut” en in andere tijdschriften.