Kochanowski (Jan), een Poolsch dichter, geboren in 1532 op het vaderlijk landgoed Siczyn in het woiwoodschap Sandomir, ontving zijne opvoeding in Duitschland, Frankrijk en Italië en wijdde zich jaren achtereen te Parijs, Padua en Rome aan de studie der oude letteren en wijsbegeerte.
Na zijn terugkeer in het vaderland werd hij door den kanselier Padujewski aanbevolen aan koning Sigismund Augustus, die hem tot zijn secretaris benoemde en wegens zijne ervarenheid in de Latijnsche taal met onderscheidene staatkundige zendingen aan buitenlandsche Hoven belastte. Later begaf hij zich naar zijn boschrijk landgoed Czarnolas, om er zich ambteloos aan zijn gezin, aan zijne vrienden en aan de letteren te wijden, en overleed te Lublin in 1584. Zijne gedichten behooren tot de bevalligste der Poolsche letterkunde, vooral zijne „Threny” of elegieën, waarin hij op eene eenvoudige en diep-gevoelige wijze den dood van zijne dochter Ursula betreurt. Kernachtig is ook zijne vertaling der Psalmen (1578), en voortreffelijk zijn lierdicht „Sobótka”, waarin hij het St. Jans-feest van het Poolsche landvolk behandelt.
Ook schreef hij hekeldichten, een gelegenheidsdrama en fraaije Latijnsche elegieën en oden (1612). Zonder ontrouw te worden aan de R. Katholieke Kerk helde hij over tot de Hervorming, weshalve zijne geschriften later als kettersch verboden en vernietigd werden. Zij zijn echter verzameld en bij herhaling in het licht verschenen, — het laatst in 1835 in 3 deelen. — Piotr Kochanowski, een jongere broeder van den voorgaande, was secretaris bij Sigismund III en Malteser ridder. Hij nam deel aan de krijgstogten zijner orde, toefde geruimen tijd in Italië en leverde fraaije vertalingen in het Poolsch van Tasso’s „Gerusalemme liberata” en van Ariosto’s „Orlando furioso”. — Een derde broeder, Andrzej Kochanowski, vervaardigde eene vertaling van de „Aeneis” van Virgilius.