Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Koch

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Christoph Wilhelm von Koch, een verdienstelijk geschiedschrijver. Hij werd geboren den 9den Mei 1737 te Buxweiler in den Elzas, studeerde te Straatsburg in de regten en in de geschiedenis en verkreeg door den invloed van Schöpflin weldra een professoraat. Hij werd daarna diens opvolger als hoogleeraar in de regten, en keizer Jozef II verhief hem in 1780 tot rijksridder. Gedurende de Omwenteling wijdde hij zich aan de openbare aangelegenheden. In 1789 ging hij als afgevaardigde van de Protestanten in den Elzas naar Parijs, verwierf van de Constituante het behoud der burgerlijke en godsdienstige regten voor zijne geloofsgenooten en wist zelfs te bewerken, dat de kerkelijke goederen zijner lastgevers ongedeerd bleven.

Als lid der Wetgevende Vergadering onderscheidde hij zich als verdediger van het regt, en moest deswege 11 maanden in de gevangenis smachten. In de dagen der Conventie was von Koch lid van het directoire in zijn departement, doch hij legde die betrekking neder, om zich aan de studie te wijden. In 1802 zag hij zich benoemd tot tribuun. Hij bezigde al zijn invloed om nuttig te wezen aan zijne geloofsgenooten.

Ook zorgde hij voor de herstelling der universiteit te Straatsburg, en werd er in 1810 tot rector benoemd. Hij overleed den 29sten October 1813. Van zijne geschriften vermelden wij: „Tableau des révolutions de l’Europe dans le moyen âge jusqu’à l’an 1453 (1790, 3 dln)”, — „Abrégé de l’histoire des traités de paix depuis la paix de Westphalie (1797, 4 dln)”, — „Tables des traités entre la France et les puissances étrangères depuis la paix de Westphalie jusqu’ à nos jours (1802, 2 dln)”, later vervolgd door Schöll onder den titel: „Histoire abrégée des traités de paix depuis la paix de Westphalie jusqu’ aux traités de Paris en 1815 (1817—1818, 17 dln)”, — en „Tables généalogiques des maisons souveraines de l’est et du nord de l’Europe (1815)”, desgelijks door Schöll in het licht gezonden.

Siegfried Gotthelf Koch, een vermaard tooneelspeler. Hij werd geboren te Berlijn den 26sten October 1754. Zijn vader heette Eckardt, en hij zelf was reeds secretaris bij eene mijnontginning, toen de voorstellingen van het tooneelgezelschap van Koch en Döbbelin zijne neiging tot het tooneel deden ontwaken. Hij verliet Berlijn, zag in Hamburg Schröder, Brockman en Reinecke spelen, en betrad onder den naam van Koch in November 1778 het tooneel. Daarna verbond hij zich met het tooneelgezelschap van Schuch te Dantzig, vertrok vervolgens naar Riga, vervulde 2 jaren later gastrollen te Mainz en te Frankfort, en ontving de uitnoodiging om het bestuur van den schouwburg te Frankfort op zich te nemen. Toen de keurvorst van Mainz een Hofschouwburg oprigtte, benoemde hij Koch tot directeur.

Nadat Custine Mainz ingenomen had, weigerde Koch de stukken te spelen, die door de voorstanders der revolutie geschreven waren, en ontving dientengevolge het bevel om de schouwburgkas, ten bedrage van 20000 gulden, over te leveren aan het Fransche gouvernement. Koch betaalde aanstonds aan elk der leden van het tooneelgezelschap het bedrag van het loopend kwartaal en bezorgde het overschot aan het Fransche bewind. Voorts bragt hij zijn gezin naar Zerbst, en toefde gedurende de belegering van Mainz in het Pruissische leger. Met zijne oudste dochter gaf hij vervolgens gehoor aan eene uitnoodiging van Iffland, die te Manheim aan het hoofd stond van den Keurvorstelijken schouwburg. De oorlog belemmerde evenwel ook dáár zijne werkzaamheid, zoodat hij met zijne dochter gastrollen gaf in Hamburg, Hannover en Bremen, daarna 2 jaren den schouwburg te Hannover bestuurde, en eindelijk op verzoek van zijn vriend Kotzbue naar Weenen trok. Hier droeg hij veel bij tot verbetering van het tooneel. Vooral schitterde hij in de rol van Nathan de Wijze van Lessing, en ook als mensch, als vriend en als vader genoot hij de algemeene achting. Zijne laatste levensjaren bragt hij door op het land in de nabijheid van Weenen, en overleed aldaar den 11den Junij 1831.

Joseph Anton Koch, een beroemd landschapschilder. Hij werd geboren den 27sren Julij 1768 te Obergübeln am Bach in Tyrol, bezocht het seminarium te Dillingen en oefende zich daarna bij een beeldhouwer te Augsburg en eindelijk op de Karlschule te Stuttgart. Wrevelig over de gestrenge vormen van dit gesticht, nam hij de wgk naar Straatsburg (1792), waar hij deel nam aan de volksbewegingen van dien tijd. In 1793 ging hij naar Zwitserland, teekende er fraaije stukken in waterverf en leerde te Neufchâtel den Engelschman Nott kennen, die hem aanspoorde om zich naar Italië te begeven. In 1795 kwam hij te Rome, waar hij het landschap met de historie verbond en weldra grooten lof verwierf. Zijne eerste stukken waren rijk-gegroepeerde teekeningen. Hij leverde voorts landschappen bij Carstens’: „Les Argonautes selon Pindare, Orphée et Apollonius de Rhode (1799)”. Ook vervaardigde hij 37 platen voor eene prachtuitgave van Ossian, welke aan Bonaparte zou worden opgedragen, — doch niet in het licht verscheen.

In 1803 toefde hij te Pisa en Florence en maakte er teekeningen voor eene uitgave van Dante, die desgelijks achterbleef. Daarna werkte hij voor Frauenholz te Nürnberg. Voorts graveerde hij eene groote plaat: „De eed der Franschen bij Millesimo”, — 4 bladen voor het werk van Dante, en eene reeks van 20 Italiaansche landschappen. Hij muntte vooral uit door eene treffende nabootsing der natuur. Ontevreden over de Fransche heerschappij te Rome, vertrok hij in 1812 naar Weenen, waar hij zich voor goed vestigde.

Tot zijne beste voortbrengselen behooren: De offerande van Noach, — onderscheidene landschappen uit Zwitserland, Olevano en Subiaco, — Macbeth, — de schaking van Hylas, — en Apollo onder de herders, — en van zijne historiestukken: de fresco’s uit Dante in de Villa Massimi, en in olieverf: Francesca da Rimini, — en Christus in den tempel. Ook teekende hij eene reeks van 50 bladen uit de „Hel” en het „Vagevuur” van Dante, alsmede een aantal Bijbelsche tafereelen. In zijn „Moderne Kunstchronik” deed hij wel eens uitvallen tegen tijdgenooten. Hij overleed te Rome den 12den Januarij 1839.

Wilhelm Daniël Joseph Koch, een verdienstelijk kruidkundige. Hij werd geboren den 5den Maart 1771 te Kusel in het hertogdom Zweibrücken, studeerde te Jena en te Marburg en bepaalde zich reeds vroeg bij de kruidkunde. In 1795 werd hij geneesheer te Trarbach en in 1798 te Kaiserslautern, doch aanvaardde in 1824 het hoogleeraarsambt in de genees- en kruidkunde te Erlangen, en overleed aldaar den 14den November 1849. Hij schreef: „Entomologische Hefte(1803, 2afl.)”, — „Catalogus plantarum florae Palatinae (met Ziz te Mainz, 1814)”, — „De salicibus Europaeis (1818)”, — en „De plantis labiatis (1832)”. Zijne hoofdwerken zijn echter: „Synopsis florae Germanicae et Helveticae (1935—1837; 3de druk 1856)”, — en „Taschenbuch der deutschen und Schweizer Flora (1844; 6de druk 1865)”.

Johan Rudolf Eilers Koch, een verdienstelijk Nederlandsch letterkundige. Hij werd geboren te Veendam den 25sten Junij 1809, bezocht aldaar de Latijnsche school, studeerde voorts te Groningen en aan het Luthersch seminarium te Amsterdam, en werd achtervolgens predikant der Evangelisch-Luthersche gemeenten te Wildervank en Veendam, te Nieuwe en Oude Pekela, en te Rotterdam, alwaar hij sedert 1856 werkzaam is. Behalve bijdragen in verschillende jaarboekjes en tijdschriften, leverde hij: „Bloemlezing uit Nederlandsche dichters (met J. R. Eilers, 1847; 3de druk 1867)”, — „Kleine stukjes voor ’t volk (1848)”, — „Zedeleer in spreuken (1849)”, — en „Eigen brood bovenal (1863)”, welke geschriften door de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen bekroond en uitgegeven zijn, — voorts: „De Wartburg, Luther's verblijfplaats enz. (1854)”, — „Gellert, het beeld des oprechten vromen Christens (1855)”, — „Uit Luther's leven en tijd, tafereelen, schetsen en verhalen (1856)”, — „Ponticus en Blondina (1861)”, — „Gelooft in God en gelooft ook in mij (1870)”, — en „De Hervormer (1871)”.

< >