Koberstein (Karl August), een verdienstelijk Duitsch letterkundige, geboren den 10den Januarij 1797 te Bügenwalde in Pommeren, bezocht de kadettenschool te Stolpe met welke hij in 1811 naar Potsdam vertrok, vervolgens het gymnasium en eindelijk de universiteit te Berlijn, waar hij zich vooral toelegde op de letteren en op de geschied- en oudheidkunde.
Beeds in 1820 werd hij adjunct, in 1824 professor en in 1355 eerste professor aan de rijksschool te Pforta. Hij overleed aldaar in Maart 1870. Zijn hoofdwerk is de: „Grundrisz der Geschichte der deutschen Nationalliteratur (1827)”, hetwelk bij den 4den druk (1847—1866, 3 dln) tot een uitstekend handboek is uitgedijd. Voorts schreef hij: „Ueber die Sprache des österr. Dichters Peter Suchenwirt (1828—1842)", — „Laut-und Flexionslehre der mittelhochdeutschen und der neuhochdeutschen Sprache (1862)”, — en „Vermischte Aufsätze zur Literaturgeschichte und Aesthetik (1858)”. Ook heeft hij: „Heinrich von Kleist’s Briefe an seine Schwester Ulrike (1860)”, en het derde deel van Löbell’s: „Entwickelung der deutschen Poesie (1865)” uitgegeven.
