Onder dezen naam vermelden wij:
Johannes Kneppelhout, een Nederlansch godgeleerde. Hij werd geboren te Schiedam den 14den April 1745, studeerde en promoveerde te Utrecht in de theologie, was achter volgens predikant te Doorn, Barendrecht, Naarden en Gorinchem en verkreeg wegens ongesteldheid in 1794 een eervol emeritaat. Hij was curator der Latijnsche school te Gorinchem, lid van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap, alsmede van het genootschap „Studium scientiarum genetrix” te Rotterdam, en heeft zich vooral verdienstelijk gemaakt door mede-oprigting van het Haagsch Genootschap ter verdediging van de Christelijke godsdienst. Hij was eenigen tijd directeur dier instelling, en overleed te Leiden den 31sten Augustus 1803.
Cornelis Johannes Kneppelhout, een zoon van den voorgaande en een verdienstelijk ontleedkundige. Hij werd geboren te Naarden den 31sten Augustus 1778, bezocht reeds op zijn 6de jaar de Latijnsche school te Gorinchem en werd op zijn 13de te Utrecht als student ingeschreven. Nadat hij in 1793 de betrekkingen had verkregen van raad in de vroedschap te Gorinchem, in 1794 die van schepen en van kapitein der burgerij, verwierf hij in laatstgenoemd jaar te Leiden den graad van doctor in de regten. In 1799 deed hij zich aldaar inschrijven als student in de geneeskunde en promoveerde er in 1805 op eene „Dissertatio sistens sectiones cadaverum pathologicas”. Hij vestigde zich te Leiden zonder er zich aan de practijk te wijden, deed onderscheidene reizen naar Frankrijk, Italië en Zwitserland, vertoefde eenigen tijd te Parijs, en legde zich met ijver toe op de kennis der natuurlijke historie. Hij werd lid van het Utrechtsch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, van de Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, directeur van de Leidsche schilder- en teeken-académie, directeur van het Zeeuwsch Genootschap, lid van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen enz. Een voorstel om Bennet als hoogleeraar op te volgen wees hij van de hand. Hij vermaakte zijne uitmuntende ontleedkundige praeparaten aan verschillende muséa, en overleed den 1sten November 1818.
Johannes Kneppelhout, een zoon van den voorgaande en een verdien stelijk Nederlandsch letterkundige. Hij werd geboren te Leiden den 8sten Januarij 1814 en ontving zijne opleiding aan het opvoedingsgesticht van dr. de Raadt te Noorthey. Reeds vroeg schreef hij Fransche verzen, welke in zijne „Opuscules de Jeunesse (niet in den handel)” werden vereenigd. Voorts leverde hij: „In den vreemde, herinneringen, ontmoetingen en schetsen, Zwitserland 15 Junij—5 September 1839 (1840)”, — „Een kastelein (1840)”, — „Het laatste vlugschrift (1840)”, — „Studententypen (1841, onder den naam van Klikspaan)”, — „Studentenleven (1844)”, — „De studenten en hun bijloop (1844)”, — „Verhalen (1846)”, — „Lamartine (1848)”, — Schetsen en verhalen uit Zwitserland (1850)”, — „Stijl en kunst (1855)”, — „Mijne zondagen in het Vereenigd Koningrijk enz. (1839)”, — „Een beroemde knaap; ter herinnering aan Jan de Graan (1875)”, enz. Van zijn „Studentenleven” verscheen in 1868 een 2de — van zijn „Studententypen” in 1872—1873 een 3de druk. zijne „Geschriften” werden voorts in 1860 tot 1864 in 12 deelen uitgegeven. Hij woont sedert 1850 op het buitengoed den Hemelschen Berg bij Arnhem. — zijn broeder Karel Jan Frederik Cornelius Kneppelhout, geboren den 13den September 1818 te Leiden, des winters te Utrecht en des zomers op den huize Sterkenberg te Doorn gevestigd, schreef „Kerkelijke Monumenten in Noord-Nederland enz. (1864—1868)”.