Klok (Eene) is een ouderwetsch slingeruurwerk, hetwelk dient tot aanwijzing van den tijd. Men onderscheidt staande en hangende klokken. Bij de eersten zijn de gewigten met de kettingen of snaren in eene op den grond rustende kast besloten, terwijl zij bij de hangende klokken onbedekt blijven. De Friesche klokken bezaten geruimen tijd grooten roem.
Thans worden goedkoope, maar gewoonlijk weinig duurzame klokken in menigte vervaardigd in het Schwarzwald. De raderen der klok worden door de zwaarte van het gewigt in beweging gehouden, terwijl de slinger aan deze laatste de vereischte gelijkmatigheid bezorgt. Die beweging is zoodanig, dat zij den eenen wijzer (uurwijzer) in een uur 1/₁₂de van het wijzerbord en den anderen (den minuutwijzer) in dien tijd het geheele bord doet rondgaan. Staande klokken vermelden daarenboven ook wel den stand der maan, de maand en de dagteekening, en ook bij hangende klokken heeft men koekoeken en velerlei figuren (visschers enz.) aangebragt.
Geheel iets anders is eene torenklok, een omgekeerd metalen vat, waar men een metalen klepel tegen aan doet bonzen om een forsch geluid voort te brengen. Men vervaardigt ze van klokspijs, een metaalmengsel dat uit koper en tin bestaat (dit laatste ten bedrage van 20—26%). Het luiden der klok dient om den aanvang der godsdienstoefeningen te vermelden; ook wordt het gehoord bij begrafenissen, bij brand, bij feestviering enz. In vele torens heeft men een groot aantal klokken van verschillenden klank, zoodat men door het aanslaan daarvan eene of andere melodie kan voortbrengen. Alleen de ervaren klokgieter kan zulke klokken leveren, welke zuivere accoorden vormen. De toon eener klok is te hooger naar mate deze kleiner is, en bij een vierstemmig geluid, bestaande uit grondtoon, ters, kwint en octaaf staan de middellijnen dezer 4 klokken tot elkander in verhouding als de getallen 30, 24, 20 en 15. De klepels van zulke klokken zijn verbonden met een klavier, hetwelk door den klokkenist bespeeld wordt, of ook wel met een omwentelenden trommel, waarop de melodie gezet is, evenals op een draaiorgel.
Men vermeldt, dat de torenklokken het eerst in gebruik zijn gebragt door Paulinus, in de 4de eeuw levende en bisschop te Nola in Campanië. In de 6de eeuw waren zij in eenige kloosters in zwang, en in 550 werden zij in Frankrijk ingevoerd. Paus Sabinianus (✝ 605) verordende, dat alle uren door klokslag moesten aangekondigd worden, opdat de geloovigen de horae canonicae of de zing- en biduren naar behooren zouden kunnen waarnemen. Toen in 610 Chlotarius de stad Sens belegerde, werden de klokken geluid, en hij schrikte daardoor zoozeer, dat hij de belegering opbrak. In 680 werden de klokken in Engeland ten behoeve der godsdienst ingevoerd.
In het Oosten verschenen zij in de 9de en in Zwitserland en Duitschland in den aanvang der 11de eeuw. Tot de grootste klokken behoort die van het Kremlin te Moskou, welke 4320 tolcentenaars zwaar is, bij den brand van 1737 naar beneden viel en er tot 1836 onder de aarde bedolven bleef en toen opgegraven en op een voetstuk van graniet geplaatst is. De klok op den toren Iwan Weliki aldaar weegt 1000 tolcentenaars, — die van den domtoren te Olmütz in Moravië 358, — die te Weenen 354, — die van Nôtre Dame te Parijs 340, — en die te Erfurt 375 tolcentenaars. De grootste klok in Duitschland is echter de in 1875 gegotene „Kaiserglocke” in den dom te Keulen. Zij is 31/4de Ned. el hoog en weegt 26.250 Ned. pond.
Het duurde lang voordat men op het denkbeeld kwam, om den toren van een klokkenspel te voorzien. Men verhaalt, dat het eerste klokkenspel in 1487 te Aalst in Oost-Vlaanderen vervaardigd is. De toetsen van het klokkenklavier worden bespeeld met van dikke lederen handschoenen voorziene vuisten. Tot de vermaardste klokkenisten behoorden Scheppen te Leuven en Pothoff te Amsterdam op den toren van het stadhuis, — beiden in het midden der 18de eeuw. Is eene melodie op den trommel gezet, om ieder uur, half uur of kwartier zich te doen hooren, zoo draagt zij den naam van carillon.
In de R. Katholieke Kerk bestaat nog altijd de doop der klokken, welke in de 8ste eeuw is ingevoerd, zooals blijkt uit onderscheidene capitularia van Karel de Groote. Deze plegtigheid bestaat daarin, dat de klok onder het zingen van het „Miserere” en van Psalm XXVIII met wijwater besproeid, met heilige olie gezalfd en met kruisen geteekend wordt, terwijl voorts het doopformulier over haar wordt uitgesproken. Zij verkrijgt daarbij een Heilige als patroon en wordt naar dezen genoemd. De Hervormers hebben zich met kracht tegen dien doop verzet.