Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Klenze

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Clemens August Karl Klenze, een Duitsch regtsgeleerde. Hij werd geboren te Heissum bij Hildesheim den 22sten December 1795, wijdde zich te Berlijn aan de regtsgeleerdheid en promoveerde aldaar in 1820. Begunstigd door Savigny, vestigde hij zich in genoemde académiestad als privaatdocent en werd er in 1826 gewoon hoogleeraar. Hij overleed den 15den Julij 1838.

Van zijne geschriften noemen wij: Talrijke opstellen in het door hem en Savigny geredigeerde: „Zeitschrift für geschichtliche Rechtswissenschaft”, — de uitgave der: „Fragmenta legis Serviliae repetunderum (1825),” — „Grundrisz zu Vorlesungen über die Geschichte des römischen Rechts bis Justinian (1827 2de druk 1835)”, — „Lehrbuch des gemeinen Strafrechts (1833)”, — en „Kritische Phantasien eines praktischen Staatsmann (1834)”.

Leo, ridder von Klenze, een uitstekend bouwkundige. Hij werd geboren den 29sten Februarij 1784 op het landgoed zijns vaders in het vorstendom Hildesheim, studeerde aan het Carolinum te Brunswijk, aan de bouwacadémie te Berlijn en aan de polytechnische school te Parijs, volbragt eene reis naar Italië, en werd in 1808 hof-architect van Koning Jerôme van Westfalen. Na het verdwijnen van dit koningrijk ging hij naar Weenen, waar hij aan het Congrès het plan voorlegde van een prachtig gedenkteeken, waarvan evenwel de stichting achterbleef. In 1815 werd hij, op aandringen van kroonprins Lodewijk, als Hof-architect naar München geroepen. Hier stichtte hij de prachtige glyptotheek in Griekschen stijl.

Daarop volgden het paleis van den hertog von Leuchtenburg, de Koninklijke rijschool en een groot aantal andere gebouwen in Florentijnschen stijl. Steeds werd zijn raad ingewonnen, en reeds in 1819 was hij Hofbouw-intendant, opperbouwraad en voorzitter der bouwcommissie in het ministérie van Binnenlandsche Zaken. Hij ontwierp voorts de plannen voor het odéon, voor den eenen vleugel van het gebouw voor het ministérie van Oorlog, voor de pinakotheek, voor het Koninklijk slot, voor de Allerheiligenkapèl en voor de obelisk, er in 1833 verrezen ter gedachtenis der in den vrijheidsoorlog gesneuvelden. Een jaar later reisde hij naar Athene, om er het plan te ontwerpen voor den nieuwen aanleg der stad en voor het Koninklijk paleis. Later voltooide hij in Beijeren het „Walhalla” ende „Rumeshalle”, alsmede de „Befreiungshalle”, bij Kelheim (1863).

Reeds in 1832 had hij gereisd in de Nederlanden, Frankrijk en Engeland, om er kanalen, spoorwegen enz. in oogenschouw te nemen, waarna hij in 1839 naar Petersburg vertrok om er het binnenwerk der Isaakskerk te besturen en een Keizerlijk paleis te doen verrijzen, waarin ook de talrijke kunstgewrochten van het Keizerlijk huis eenen plaats zouden vinden. Dit laatste werd in 1851 voltooid. Met uitzondering van de deuren en vloeren is het geheel en al van steen en metaal opgetrokken. Rondom den binnenhof loopt een zuilengang van 183 monolieten van marmer of graniet. Ook ontwierp hij het plan tot 86 tafereelen voor de gaanderijen van dit Keizerlijk verblijf; zij behandelen de geschiedenis der schilderkunst en werden door G. Hiltensperger te München uitgevoerd.

Zijne laatste gewrochten waren de Propylaeën op het Koningsplein te München. Hij overleed den 27sten Januarij 1864. Ook de schilderkunst heeft hij met ijver beoefend en onderscheidene Italiaansche en Grieksche landschappen in olie- en waterverf geleverd. Van zijne geschriften vermelden wij: „Versuch einer Wiederherstelling des Toscanische Tempels nach seiner historischen und technischen Analogie (1822)”, — „Der Tempel des olympischen Jupiter zu Agrigent (1827)”, — „ Aphoristische Bemerkungen, gesammelt auf einer Reise nach Griechenland (1838)”, — en „Die Walhalla in artistischer und Technischer Beziehung (1843)”. Wegens zijne uitstekende verdiensten was hij in 1853 in den adelstand opgenomen.

< >