Kerak, Karrak of Kharak, liever Khari of Kharidsj, is de naam van een klein eiland in de Perzische Golf, 10 geogr. mijl ten noordwesten van Aboesjer, en door een smal kanaal van het eiland Khoeëri gescheiden. Het is met kale heuvels bedekt, zonder boomen, onvruchtbaar en van veilige havens verstoken. De paarlen, nabij dit eiland gevischt, behoren tot de schoonste der geheele Golf, doch zijn wegens de diepte der zee moeijelijk te bekomen. Eerst was het in handen der Portugézen, later in die der Nederlanders (1754 — 1765), doch werd volgens het handelsverdrag van 3 Januarij 1808 door Perzië aan Frankrijk afgestaan, maar door dit rijk niet in bezit genomen.
De Engelschen vestigden er zich in 1838, om het reeds in 1841 weder te ontruimen. Ook in 1856, in den oorlog tegen Perzië, werd het den 3den December door de Engelschen bezet, maar bij den Vrede van 4 Maart 1857 teruggegeven, hoewel onder voorbehoud, dat er eene vrijhaven zou geopend worden en dat de Engelschen er magazijnen konden bouwen ten behoeve van den Eufraatspoorweg. Als een vrij gezond oord en door zijne ligging vóór den mond der Sjat-el-Arab (de rivier, door de vereeniging van de Eufraat en de Tigris gevormd) is dit eiland voor het handelsverkeer niet onbelangrijk. Het aantal inwoners, Khârgi genaamd en nog in 1862 uit een 60-tal huisgezinnen bestaande, vermindert van jaar tot jaar, doordien men zich aan de zware belasting, door Perzië opgelegd, zoekt te onttrekken. De Khârgi hebben een eenigzins Europeesch voorkomen. Hunne taal is een mengsel van Perzisch en Arabisch. Men vindt er uitstekende zeelieden.