Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kepler

betekenis & definitie

Kepler (Johann), een der grootste sterrekundigen die ooit geleefd hebben, en met alle regt de grondlegger der nieuwere astronomie genaamd, werd geboren den 27sten December 1571 te Magstatt, een dorp in Würtemberg. Zijn vader was een herbergier en niet bij magte om hem veel te laten leeren. Later evenwel bezocht hij de kloosterschool te Maulbronn en na den dood zijns vaders de universiteit te Tübingen. Ook hier bleef armoede zijne gezellin.

Aanvankelijk beoefende hij de wiskunde niet verder dan hij noodig had voor de godgeleerdheid, waaraan hij zich wenschte te wijden. Doch toen hij in 1593 benoemd werd tot hoogleeraar in de wis- en sterrekunde te Gratz, begon hij zich ijverig bezig te houden met die beide vakken. Zijn eerste geschrift was een kalender voor het jaar 1594. Twee jaren later verscheen zijn „Prodromus dissertationum cosmographicarum, continens mysterium cosmographicum (1596)”, welke getuigenis geeft van de scherpzinnigheid, de volharding en de levendige verbeelding van den vervaardiger. Reeds in dien tijd onderhield hij briefwisseling met Tycho Brahe. Als deze in 1599 van Uraniënburg naar Praag gereisd was, begaf ook Kepler zich derwaarts, om hem ter zijde te staan bij zijne waarnemingen. Tycho Brahe bezorgde hem hier de betrekking van Keizerlijk wiskunstenaar; toen hem echter in den ellendigen tijd van den Dertigjarigen Oorlog de geringe toelage niet uitbetaald werd, ging hij, nadat hij 11 jaren in de grootste bekrompenheid te Praag had doorgebragt, in 1614 naar Linz, waar hij 15 jaren als hoogleeraar in de wiskunde in kommerlijke omstandigheden leefde en zich vooral bezig hield met de voltooijing der Rudolfijnsche tafels, die hij in 1624 in gereedheid had. Wrevelig over zulk een treurigen toestand, nam hij het voorstel aan van een ingezeten van Ulm om zich ten zijnen huize te vestigen en bragt er 3 jaren door.

Dewijl echter ook dáár aan de gestelde voorwaarden niet voldaan werd, trad hij in dienst van Wallenstein. Deze, een ijverig vereerder der sterrenwigchelarij, vond in den wetenschappelijken sterrekundige niet wat hij zocht en bezorgde hem, misschien om zich van hem te ontslaan, eene hoogleeraarsbetrekking aan de universiteit te Rostock. Ook hier echter werd, wegens de onlusten van die dagen, zijn jaargeld niet betaald. Nadat hij in nijpend gebrek een jaar te Rostock had gesleten, besloot hij zich tot den Rijksdag te Regensburg te wenden, ten einde de achterstallige gelden te verkrijgen, welke hij volgens de belofte des Keizers te vorderen had. Toen hij aldaar was aangekomen, wierpen de vermoeijenissen der reis hem op het ziekbed, en hij overleed den 5den November 1630. Tot zijne nalatenschap behoorde een exemplaar van het werk „De stella Martis”, dat hij den Rijksdag wilde aanbieden om dezen daardoor te bewegen tot medelijden met hem, zijne vrouw en zeven kinderen.

Het belangrijkst geschrift van Kepler is zijne „Astronomica nova seu physica coelestis tradita commentariis de motibus stellae Martis (1609)”, een boek, dat aan zijnen vervaardiger onsterfelijken roem bezorgde en van blijvende waarde wordt geacht. De wetten, door Kepler uit de waarnemingen van Tycho omtrent de loopbanen der planeten afgeleid en in de sterrekunde onder den naam van „de drie wetten van Kepler” bekend, vormden den grondslag der ontdekkingen van Newton en leverden eene nieuwe theorie voor den loop der planeten. De eerste dier wetten is, dat de planeten zich niet, zooals Copérnicus beweerd had, in cirkels, maar in ellipsen om de zon bewegen, welke laatste zich in een der brandpunten bevindt. Kepler was hare ontdekking verschuldigd aan de waarnemingen van Tycho omtrent de loopbaan van Mars, wier aanmerkelijke excentriciteit in het oog liep, waarna hij haar onderwierp aan eene zeer omslagtige berekening. De tweede wet verkondigt, dat de voerstraal of de lijn, die het middelpunt der zon met die der planeet verbindt, in gelijke tijden sectoren van dezelfde grootte afsnijdt van het vlak der ellips.

De derde wet eindelijk leert, dat bij de beweging der planeten de vierkanten der omloopstijden gelijk zijn aan de derde magten harer afstanden van de zon. Voorts heeft men nog het „problema van Kepler”, namelijk om het vlak van een halven cirkel uit een gegeven punt der middellijn volgens eene bepaalde verhouding te verdeelen. Kan men dit oplossen voor den cirkel, wat regtstreeks niet mogelijk is, zoo kan dit ook geschieden voor de ellips, en dan dient deze oplossing om uit den na den doorgang eener planeet door het aphelium of perihelium verloopen tijd de plaats der planeet te bepalen. Eene nieuwe uitgave der werken van Kepler is geleverd door Frisch (1858 enz.).

< >