Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Keessel

betekenis & definitie

Keessel. Onder dezen naam vermelden wij een paar Nederlanders, namelijk:

Dionysius van der Keessel, een schrander godgeleerde. Hij werd geboren te Dordrecht den 16den junij 1700, studeerde te Leiden, was achtervolgens predikant te Brandwijk, Katwijk en Deventer, en overleed op laatstgenoemde standplaats den 12den Februarij 1755. Hij schreef: „Oorsprong en voortgang der dweeperij enz. (1744)”, — „Nader bericht van hetgeen voorgevallen is, in den jare 1740 tot 1745, omtrent het boek van D. W. Schortinghuys „Innig Christendom” enz. (1746)”,— „De belijdenis van D. W. Schortinghuys, getoetst enz. (1747)”, — „De vastgestelde leer en praktijk van Neêrlands Kerk enz. (1749, in 4 afdeelingen)”, — en „Verhandeling over de regtvaardigmaking (1755)”.

Dionysius Godefridus van der Keessel, een uitstekend Nederlandsch regtsgeleerde. Hij was een zoon van den voorgaande en werd geboren te Deventer den 22sten September 1738. Nadat hij eerst aan het Athenaeum in zijne geboorteplaats en vervolgens aan de hoogeschool te Leiden gestudeerd had, zag hij zich in 1761 bevorderd tot doctor in de regten, vestigde zich als pleitbezorger in den Haag en verwierf aldaar zoo grooten lof, dat hem reeds in 1762 de betrekking van hoogleeraar te Groningen opgedragen werd. Hij aanvaardde ze op den 1sten October van dat jaar met eene „Oratio qua disquiretur: an capita illa juris Romani, quae in usu hodie non esse dicuntur, in academiis doceri expediat”, en bleef er ruim 7 jaren met ijver werkzaam. Toen werd hij als hoogleeraar naar Leiden beroepen en hield er bij zijne intrede eene „Oratio de legislatorum Belgorum in recipiendo jure Romano prudentia”. Tot driemalen toe bekleedde hij er de waardigheid van rector magnificus, bleef er 38 jaren zich wijden aan het regtsgeleerd onderwijs, en ontving in 1808 een eervol emeritaat. Hij werd voorts versierd met de orde van den Nederlandschen Leeuw en overleed den 7den Augustus 1816. Van zijne geschriften vermelden wij: „Orationes variae (1770—1792, 6 dln)”, en „Theses selectae juris Hollandici et Zelandici, ad suplendam Grotii introductionem ad jurisprudentiam Hollandicam etc. (1860)”, van welk laatste geschrift in 1855 te Londen eene Engelsche vertaling verscheen.

< >