Juvenalis (Decimus Junius), een uitstekend Romeinsch hekeldichter uit de 2de helft der eerste eeuw na Chr., geboren te Aquinum op het grondgebied der Volscers, legde zjch aanvankelijk toe op de welsprekendheid en daarna op de dichtkunst. Te Rome, waar hij zijn verblijf hield, zag hij zich door de dwingelandij van Domitianus belemmerd in het openbaar maken van zijne gedichten. Het verhaal, dat hij wegens eene hatelijke toespeling op Paris, een gevierd acteur van die dagen, als grijsaard door dien Keizer, onder den schijn van huldebetoon, tot praefectus cohortis benoemd en naar Egypte gezonden werd, zoodat hp eerst ten tijde van Trajanus naar Rome terugkeerde, is niet boven alle bedenking verheven. Hij overleed te Rome in den ouderdom van 82 jaren.
Wij bezitten van hem 16 hekeldichten, waarin hij de dwaasheid en verdorvenheid van zijn tijd aan de kaak stelt. Deskundigen verzekeren echter, dat de 10de en de laatste 5 niet van hem afkomstig, en de eerste 9 en de 11de aanmerkelijk gewijzigd zijn. Zijne taal is minder keurig, zijn humor minder fijn dan die van Horatius, doch zijne satiren zijn ook niet zoo somber en ernstig als die van Persius. Tot de beste uitgaven behooren die van O. Jahn (1851), K. F. Hermann (1854) en Ribbeck (1859).