Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Jutland

betekenis & definitie

Jutland, in het Deensch Jylland, is eene Deensche provincie, die het noordelijk gedeelte vormt van het Cimbrische schiereiland. Zij grenst in het westen aan de Noordzee, in het noorden aan het Skagerrak, in het oosten aan het Kattegat en in het zuiden aan Sleeswijk, en telde met hare eilanden in 1872 op 457 □ geogr. mijl 826000 inwoners. In het midden draagt zij eene haar overlangs bedekkende heuvelreeks, die zich in den Hemelsberg ter hoogte van ongeveer 170 Ned. el verheft. Ook aan de oostzijde is het land heuvelachtig en de kust steil, doch aan de westzijde vlak en langs het strand door lage duinen omzoomd.

De grond, rustende op eene bedding van gips en krijt, die zich aan de oostzijde tot aan de zee uitstrekt, is aldaar vruchtbaar en met fraaije bosschen van loofhout bedekt, terwijl in het midden veenen en heidevelden de opdervlakte vormen, en zich daartusschen wélbebouwde gedeelten bevinden. De west- en noordzijden zijn minder vruchtbaar en voor een groot deel met stuifzand bedekt. Het noordelijkste en minst vruchtbare gedeelte der provincie is door de doorbraak der landengte tusschen de Lümfjord en de Noordzee een eiland geworden. Er zijn onderscheidene kleine rivieren, waarvan de Guden de voornaamste is, en eenige fraaije meren. Het klimaat komt met dat der overige provinciën van Denemarken en met dat van Sleeswijk overeen, en de natuur met hare voortbrengselen desgelijks.

Aan de oostzijde verschaft de uitvoer van graan, rundvee en paarden veel welvaart. Ook vindt men er veel turf, terwijl de visscherij er bloeit. Met uitzondering van eenige Duitsche kolonisten en van een aantal rondzwervende Zigeuners, die zich Tartaren noemen en een ellendig leven leiden, behoort de bevolking tot den Deenschen stam. Het land is verdeeld in 4 stiften, die de namen dragen van Aalborg, Yiborg, Aarhuus en Ripen.

Men meent dat in ouden tijd de Cimbren in Jutland hebben gewoond, van wie het schiereiland zijn naam ontvangen heeft. In den aanvang der middeneeuwen hadden de Juten (bij de Angelsaksen Geota’s) er zich gevestigd, die een Angelsaksischen stam vormden, welke door eigen Koningen geregeerd werd. Zij gingen gedeeltelijk naar Engeland en voerden, als bondgenooten der Saksers, oorlog tegen Karel de Groote. Tegen het einde der 9de en het begin der 10de eeuw maakten de Denen, onder aanvoering van koning Gorm, zich van Jutland meester, en dit bleef vervolgens een deel van het koningrijk Denemarken. De Saksische bevolking is er in de Deensche opgegaan, zoodat de hedendaagsche Juten of Jutten een tongval van het Deensch spreken, hoewel daarin vele Saksische eigenaardigheden zijn bewaard gebleven.

< >