Junghulm (Franz Wilhelm), een uitstekend beoefenaar der natuurlijke historie. Hij werd geboren te Mansfeld, den 26sten October 1812, studeerde te Halle en te Berlijn in de geneeskunde, voorts in de kruid- en delfstofkunde en werd officier van gezondheid in het Pruissische leger. Ten gevolge van een tweegevecht met pistolen werd hij veroordeeld tot 20-jarige hechtenis op Ehrenbreitstein. Hij ontvlugtte echter reeds na 20 maanden en begaf zich door Frankrijk naar Algiers, waar hij weder officier van gezondheid werd bij het Vreemdelingenlegioen.
Nadat de Koning van Pruissen hem van de vroeger vermelde straf ontheven had, ging hij naar Coblenz en vervolgens naar Nederland, nam er dienst als officier van gezondheid in de Oost en kwam in October 1835 te Batavia. Intusschen was hij alleen het eerste jaar belast met geneeskundige dienst te Batavia en Djokjokarta, daar hij er in slaagde, om ten behoeve van natuurkundige nasporingen zich later steeds de gelegenheid te verschaffen tot reizen in verschillende deelen van Java. In 1840 zag hij zich verplaatst naar Padang op Sumatra en verzamelde hier merkwaardige bijzonderheden omtrent den bodem en de bevolking der Batta-landen, zooals blijkt uit zijn geschrift: „De Batta-landen op Sumatra (1847, 2 dln)”. Na zijn terugkeer te Batavia in Junij 1842 onderzocht hij wederom verschillende gewesten van Java, doch werd in 1846 door de regéring belast met een geologisch onderzoek van het geheele eiland. Tot in Junij 1848 hield hij zich bezig met het volbrengen van deze taak.
Bijna alle vuurspuwende bergen van dit eiland werden door hem beklommen. Tot herstel zijner gezondheid vertrok hij in den aanvang van 1849 met verlof naar Europa en gaf er het hoogstmerkwaardige werk: „Java, zijne gedaante, zijn plantentooi en inwendige bouw (1852—1854, 3 dln)” in het licht, alsmede zijne „Javaansche landschappen (1853, 11 bladen)” en zijne uitmuntende „Kaart van het eiland Java (1855, 4 bladen)” De door hem verzamelde planten werden door Miquel, de Vriese, Bentham, Molkenboer, Hasskarl enz. beschreven onder den titel van: „Plantae Junghunianae (1851 enz.), — de door hem opgespoorde fossiele dieren door Herklots, en de door hem geleverde fossiele planten door Göppert. In 1855 keerde Junghuhn naar Java terug, waar hij van 1858 tot 1860 belast was met de leiding der kinacultuur. Hij overleed den 24sten April 1864 te Lembang bij Bandong in de Preanger-Regentschappen. Behalve vele opstellen in tijdschriften schreef hij nog: „Topographische und naturwissenschaftliche Reisen (1845)”, uitgegeven door Nees von Eusenbeck, — „Terugreis van Java naar Europa (1861)”, — en de veelgelezene maar tevens door velen gewraakte „Lichten schaduwbeelden uit de binnenlanden van Java (4de druk 1866)”.