Onder dezen naam vermelden wij:
Joram, koning van Israël (896—884 vóór Chr.), tweeden zoon van Achab en opvolger van zijn broeder Ahasia. Hij verwierp de afgoderij, herstelde de dienst van Jahveh en versloeg de Moabieten. Tijdens zijn bewind belegerden de Syriërs van Damascus zijne hoofdstad Samaria, maar moesten onverrigter zake aftrekken. Gedurende een anderen veldtogt tegen de Syriërs, die nog altijd de stad Kamoth in bezit hadden, werd hij zwaar gewond en vervolgens door een zijner legerhoofden, Jehu genaamd, die heimelijk door Misa tot koning was gezalfd, te Jisreel vermoord.
Joram, koning van Juda en opvolger van Josaphat (889—883 vóór Chr.). Hij werd door zijne gemalin Athalia, eene dochter van koning Aehab, tot afgoderij vervoerd. Zijne regéring was ver van voorspoedig; de Edomieten herkregen hunne onafhankelijkheid en hij verloor de heerschappij over de priesterstad Libna.