Onder dezen naam vermelden wij:
Samuël Johnson, een verdienstelijk Engelsch schrijver, doch tevens om zijne ongemanierdheid een waren zonderling. Hij werd geboren den 18den September 1709 te Lichfïeld in het graafschap Stafford, legde zich met ijver toe op de oude talen en studeerde te Oxford. Wegens gebrek aan de noodige geldmiddelen moest hij de universiteit verlaten, en na den dood zijns vaders zag hij zich genoodzaakt eene hulponderwijzersbetrekking aan te nemen. Reeds vroeger had hij eene vertaling van Pope’s „Messias” in Latijnsche verzen geleverd, en eerlang zijn ambt nederleggende, vestigde hij zich te Birmingham, waar hij eene vertaling van Lobo's „Reis naar Abessinië” uitgaf, die hem echter slechts een vijftal guinjes verschafte. Vervolgens zocht hij er zijn toestand te verbeteren door in het huwelijk te treden met eene bedaagde weduwe, die hem 800 pond sterling aanbragt. Nu opende hij te Birmingham eene kostschool, doch daar deze slechts 3 leerlingen telde, begaf hij zich in 1737 met één van hen, Garrick genaamd, en met het onvoltooide treurspel „Irene” naar Londen.
Hier schreef hij merkwaardige opstellen in het „Gentleman’s Magazine”, onder anderen van 1740 tot 1743 zijne „Handelingen van den Senaat van Lilliput”, waarin hij de discussiën van het Engelsche Parlement geeselde. Op zijn gedicht „London (1738)” volgde zijn „Life of Richard Savage (1744)”. Eindelijk verscheen in 1747 het prospectus van zijn „Woordenboek”, waarvoor hem een honorarium werd toegezegd van 1575 pond sterling. Gedurende de 7 jaren, welke hij daaraan besteedde, dichtte hij: „The vanity of human wishes” en gaf tevens het tijdschrift: „The Rambler” in het licht. Genoemde „Dictionary of the English language (1755, 2 dln)” werd bij herhaling uitgegeven, — het laatst in 1864—1866. Zijn geldelijke toestand was echter daarbij nog zoo weinig verbeterd, dat hij in 1756 wegens eene schuld van nog geen 6 pond sterling in de gevangenis werd opgesloten.
Van 1858 tot 1860 gaf hij het weekblad „The Idler” in het licht. Zijn algemeen bekenden roman: „History of Rasselas, prince of Abyssinia (1759)” schreef hij in korten tijd, om de schulden en begrafeniskosten van zijne moeder te betalen. In 1765 verscheen zijne uitgave van Shakspere, en in 1762 verleende George III hem een pensioen van 300 pond sterling, — ’t geen hem gunstig stemde voor het Hof, zooals blijkt uit zijne vlugschriften: „The false alarm (1770)” en „Taxation no tyranny (1775)”. Voorts leverde hij nog een „Journey to the Western Isles of Scotland (1775)” en „Lives of the most eminent English poets (1779—1781, en later)”. Hij overleed te Londen den 13den December 1784. Zijne gezamenlijke werken zijn bij herhaling uitgegeven.
Andrew Johnson, den zeventienden president der Vereenigde Staten van Noord-Amerika (15 April 1865 tot 4 Maart 1869). Hij werd geboren te Raleigh, de hoofdstad van Noord-Carolina den 29sten December 1808, genoot nagenoeg geen onderwijs en was als kleermaker werkzaam. Na zijn huwelijk onderwees hem zijne vrouw in het lezen en schrijven. Daarna werd hij te Greenville in Tenessee achtervolgens burgemeester, senator en afgevaardigde naar het Congrès, en zag zich eindelijk tot President gekozen. Na het aanvaarden van zijne betrekking bij den dood van Lincoln, tijdens wiens bestuur hij vicepresident was, veroorzaakte zijn veto met betrekking tot de reconstructionbill, bevattende de voorwaarden, waarop de afgevallen Staten weder in den Bond zouden worden opgenomen, eene geweldige spanning tusschen de uitvoerende en wetgevende magt.
Deze bereikte hare grootste hoogte, toen Stanton, minister van Oorlog, die zich aan de zijde van het Congrès geschaard had, zijn ontslag ontving. Johnson belastte in Augustus 1867 generaal Grant voorloopig met die portefeuille. Stanton deed hiervan afstand onder protest, doch aanvaardde haar weder den 15den Januarij 1868, omdat Grant de door Johnson aangevoerde gronden afkeurde. Daarna benoemde deze den 21sten Februarij 1868 generaal Thomas voorloopig tot minister van Oorlog en zond aan Stanton den last, al de zaken van het departement aan zijn opvolger over te dragen. Laatstgenoemde sloeg dit af, — de Senaat verklaarde, dat het ontslag onwettig was, en het Huis van Vertegenwoordigers stelde met 126 tegen 47 stemmen den President in staat van beschuldiging. Het procès, voor den Senaat gevoerd, nam den 23sten Maart een aanvang. Van de senatoren stemden 35 voor schuldig en 19 voor niet-schuldig, doch daar de veroordeeling 2/3de der stemmen vereischte, werd hij vrijgesproken.
Bij het stellen van candidaten voor den presidentszetel na de aftreding van Johnson, verkreeg deze in de democratische club te New-York aanvankelijk 65 stemmen, doch dit aantal verminderde gaandeweg. Den 4den Maart 1869 legde hij zijne waardigheid neder in de handen van zijn opvolger Grant. In een adres aan het volk poogde hij zijn gedrag als president te regtvaardigen en tegen het einde van 1869 stelde hij zich in Tenessee weder candidaat voor de betrekking van senator, doch te vergeefs. In 1875 eindelijk werd hij nogmaals als senator naar Washington gezonden, en hij overleed den 31sten Julij van dat jaar.