Jens (Johannes) of Jensius, een verdienstelijk Nederlandsch letterkundige, geboren te ’s Hage in 1671, studeerde te Leiden en ontving aldaar van curatoren eene gouden medaille voor de openlijke voordragt van een Latijnsch gedicht op de omwenteling in Engeland. Hij werd in 1694 conrector te Dordrecht, in 1697 prorector te ’s Hage, en in 1700 rector te Dordrecht met den titel van hoogleeraar in de Grieksche en Latijnsche oudheden. Als rector was hij een vaderlijk vriend voor zijne leerlingen, doch nam in 1715 zijn ontslag om zich te ’s Hage aan de studie te wijden.
Toch aanvaardde hij in 1720 de betrekking van hoogleeraar in de letteren en rector der Erasmiaansche school te Rotterdam en bleef tot in 1753 aan het hoofd dier inrigting. Deze verdienstelijke letterkundige overleed den 14den Maart 1755. Van zijne geschriften vermelden wij : „Laetitiae publicae in expeditione brittannica etc. (1689).” — „Lilii Gregorii Gyraldi Ferrariensis opera onnia etc. (1696, 2 dln)”, — „Lectiones Lucianeae etc. (1743, 4 dln)”, — „Plichten der Godsdienst (1701)”, — „Titi Livii historiarum corpus etc. (1711)”, „Ferriculum literarium (1717)”,— „Lucubrationes Hesyehianeae etc. (1742)”, — en een aantal van kleineren omvang.