Isaurië, een landschap in het zuiden van Klein-Azië tusschen Pamphylië en Cilicië gelegen, stond in de dagen der oudheid in kwaden reuk wegens de roofzucht zijner bewoners. De Isauriërs, die reeds vroeg als zeeroovers de geheele Middellandsche Zee onveilig maakten, vormden hier en in het aangrenzende Cilicië een eigen vrijstaat en deden zich vooral gelden sedert den eersten oorlog tegen Mithrídates (87—84 vóór Chr.), die zich met hen tegen de Romeinen verbond. Zelfs nadat men te Rome tot den oorlog tegen hen besloten had en de proconsul Pullius Servilius, die deswege den bijnaam van Isauricus verkreeg, gedurende een 3-jarigen strijd onderscheidene vaste plaatsen benevens de hoofdstad veroverd en het land in een Romeinsch wingewest herschapen had (78—75 vóór Chr.), bleven zij hun rooversbedrijf voortzetten, totdat Pompejus, ondersteund door eene talrijke vloot, hun in 67 vóór Chr. eene geduchte nederlaag toebragt. Doch ook hierdoor werd hunne magt niet volkomen gefnuikt, want in de 3de eeuw na Chr., ten tijde van Galliénus, plaatsten zij Cajus Annius Trebellianus aan hun hoofd, doch werden door Probus overwonnen.
Later evenwel veroverden zij de meeste Romeinsche steden aan de kust van Cilicië, en zelfs nog in de 5de eeuw na Chr. plunderden zij Seleucia in Syrië. Na dien tijd komen zij in de geschiedenis niet langer voor. Hunne hoofdstad Isaura werd na den dood van Alexander de Groote door Perdiccas en later door den Romeinschen proconsul Servillus verwoest, maar ten tijde van Augustus door Amyntas, koning van Galatië, nabij hare voormalige standplaats weder opgebouwd. Hare grootsche puinhoopen liggen bij Zengibar in de liwa Bey-Sjeer van het ejaleet Karaman.