Iriarte Onder dezen naam vermelden wij:
Juan de Iriarte een verdienstelijk Spaansch letterkundige, geboren te Orotava op Teneriffe den 15den December 1702, studeerde te Parijs en te Rouen in de Oude letteren en in 1724 te Madrid in de regten. Hier verwierf hij de vriendschap van Juan Ferrera en ontving door bemiddeling van dezen eene betrekking bij de Koninklijke bibliotheek. In 1732 werd hij bibliothecaris, in 1742 tolk bij het ministérie van Buitenlandsche Zaken en in 1743 lid der Koninklijke Académie. Hij overleed den 23sten Augustus 1771. Tot zijne belangrijkste werken behooren: „Een Catalogus van de Grieksche handschriften der Koninklijke bibliotheek”, waarvan slechts het eerste deel in het licht verscheen (1769), — eene Latijnsche spraakkunst, waaraan hij gedurende geheel zijn leven gewerkt had, doch welke eerst na zijn dood door zijn neef Tomas de Iriarte uitgegeven werd (1771), — en eindelijk zijne Latijnsche en Spaansche puntdichten en spreekwoorden (refranes), welke met eenige epische gedichten onder den titel „Obras sueltas” in 1774 in 2 deelen zijn uitgekomen.
Tomas de Iriarte, een Spaansch dichter en een neef van den voorgaande. Hij werd geboren te Orotava op Teneriffe den 18den September 1750, studeerde eerst in zijne geboortestad en later onder de leiding van zijn oom te Madrid, waar hij zich toelegde op oude en nieuwe talen, dichtkunst en muziek. Op zijne onder den letterkeer Tirso Imareta uitgegevene comédie „Hacer que hacemos (1770)” volgden onderscheidene vertalingen van Fransche drama’s en eenige oorspronkelijke stukken. Na het overlijden van zijn oom zag hij als diens opvolger zich benoemd tot tolk bij het ministérie van Buitenlandsche Zaken en in 1776 tot archivaris bij het Hoog Militair Geregtshof. Vooral zijne leerdichten „La musica (1780)” en „Fabulas literarias (1782)” bezorgden hem grooten roem; zij werden bij herhaling gedrukt en in onderscheidene Europésche talen overgezet.
Ook vertaalde hij de eerste 4 boeken der „Aeneis” van Virgilius, vervaardigde op last van graaf Florida-Blanca onderscheidene schoolboeken en vertolkte de „Neue Robinson" van Campe in het Spaansch. Voorts bezorgde hij in 1787 eene verzameling van zijne werken in 6 deelen, van welke na zijn dood eene nieuwe uitgave in 8 deelen verscheen, en zond in 1788 de comédie: „La senorita mal criada” in het licht. In Andalusië, werwaarts hij zich in 1790 begeven had, schreef bij den monoloog: „Guzman el bueno” en eene satire. Hij stierf den 17den September 1791. Zijne gedichten onderscheiden zich meer door sierlijkheid en duidelijkheid, dan door eene verhevene vlugt.