Het IJ is een zeeboezem, die uit den zuidwesthoek van de Zuiderzee bij Durgerdam westwaarts loopt tot Spaarndam, aldaar bij eene noordelijke rigting den naam aanneemt van Wijkermeer, en bij Beverwijk eindigt.
Hier was het IJ door eene landengte van eene geogr. mijl — Holland op zijn Smalst genaamd — van de Noordzee gescheiden, doch is er thans door een groot kanaal met reusachtige sluizen mede verbonden. De breedte van het IJ, dat thans grootendeels aan weerszijden van dit verbindingskanaal wordt ingepolderd en ook aan den kant der Zuiderzee door de Oranjesluizen werd afgesloten, was zeer ongelijk; de geringste breedte vond men tegenover Amsterdam en even vóór de bogt van Spaarndam. De diepte van dezen zeeboezem, die Noord-Holland tot een schiereiland maakte, wisselt af tusschen 3 en 13 Ned. el.
De IJstroom is bezongen in een hooggeroemd dichtstuk, hetwelk dien naam draagt, door Johannes Antonides van der Goes.