Hupfeld (Herman), een verdienstelijk beoefenaar der Oostersche talen, geboren te Marburg in 1796, studeerde aldaar in de letteren en godgeleerdheid en werd in 1819 professor aan het gymnasium te Hanau. In 1822 echter legde hij die betrekking neder, toefde eenigen tijd in het vaderlijk huis, studeerde toen te Halle weder in de godgeleerdheid en in de Oostersche letteren, en vestigde zich in 1824 aldaar als privaat-docent. In 1825 keerde hij echter naar Marburg terug en werd er weldra buitengewoon en in 1827 gewoon hoogleeraar in de Oostersche talen, in 1830 ook in de godgeleerdheid.
In 1843 werd hij de opvolger van Gesenius te Halle, en overleed aldaar den 24sten April 1866. Van zijne geschriften noemen wij, behalve eene onvoltooide „Ausführliche Hebräische Grammatik (1ste dl, 1841)”, zijne: „Exercitationes Aethiopicae (1825)”, — „De emendanda ratione lexicographicae semiticae (1827)”, — „Uebersetzung und Auslegung der Psalmen (1855—1861, 4 dln)”, — „Die Quellen der Genesis aufs neue untersucht (1853)”, — „Untersuchungen über die Feste der Hebräer (1851—1864, 4 stukken)”, — „Ueber Begriff und Methode der sogenannten biblischen Einleitung (1844)”, — en „Die heutige theosophische und mythologische Theologie und Schrifterklarung (1861)”. Ook heeft hij steeds met ijver de vrijzinnige beginselen op het gebied van Kerk en Staat ondersteund.