Hullin (Pierre Augustin, graaf), generaal van het eerste Fransche Keizerrijk, werd geboren te Genève den 6den September 1758. Als uurwerkmakersgezel naar Parijs vertrokken, vestigde hij zich aldaar als handelaar in horologiën, maar ging weldra bankroet. Wegens zijn gunstig voorkomen zag hij zich als Iijfjager geplaatst in dienst van den marquis de Conflans. Eerzucht en vrijheidszin wierpen hem in den maalstroom der Omwenteling, waarna de ingezetenen van Parijs hem bij herhaling afvaardigden naar de Nationale Conventie, waar hij zich door welvoegelijkheid en gematigdheid onderscheidde. Robespierre vreesde hem en deed hem opsluiten in de gevangenis, waaruit hij door den val van het Schrikbewind werd gered.
Nu nam hij dienst bij het Italiaansche armeekorps en was reeds in 1796 adjudant-generaal van Bonaparte, waarna hij in 1802 met den rang van divisie-generaal bevelhebber werd van de consulaire garde. Bij de vestiging van het Keizerrijk werd hij baron en in 1809 graaf. Gedurende de veldtogten van Napoleon voerde hij het bevel over eene divisie en werd gewoonlijk daar geroepen, waar de Keizer een aanvoerder met groote schranderheid, trouw en standvastigheid noodig had. Hij was bijv. gouverneur van Berlijn en Weenen, en gedurende den togt naar Rusland kommandant van Parijs. In spijt van zijne waakzaamheid gelukte het intusschen aan de tegenstanders van Napoleon, de zamenzwering van Mallet op het touw te zetten. Mallet vervoegde zich bij hem in den nacht van den 20sten op den 21sten October 1812, bragt hem de verdichte tijding van den dood des Keizers en bood hem het opperbevel aan over de gewapende magt, indien hij wilde medewerken tot verandering van den regeringsvorm. Daar echter Hullin, om tijd te winnen, aarzelde met het aanvaarden van dit aanbod, verbrijzelde Mallet hem door een pistoolschot de onderkaak. Hullin had nog kracht genoeg om zich van den sluipmoordenaar meester te maken en mögt zich daarenboven in eene voorspoedige herstelling verheugen.
Hij behield de betrekking van kommandant tot in Maart 1814 en vergezelde toen de Keizerin naar Blois. Na den val van Napoleon verloor hij zijne waardigheid bij het leger, doch trad bij den terugkeer des Keizers aanstonds weder in dienst. Bij de tweede restauratie verloor hij zijne vrijheid en werd in 1816 uit Frankrijk gebannen. Hij ging eerst naar Brussel en toen naar Hamburg, waar een kleine handel ter naauwernood in zijn onderhoud voorzag. Zijne echtgenoote wist te bewerken, dat hij in 1819 vergiffenis erlangde; halfblind keerde hij naar Frankrijk terug en verloor er weldra geheel en al het gezigt. De strijd over de veroordeeling en teregtstelling van den hertog van Enghien, waarbij Hullin het voorzitterschap in den krijgsraad had bekleed, noodzaakte hem in 1824, zich in een geschrift te regtvaardigen en Savary als den schuldige aan te wijzen. Hij overleed den 24sten Augustus 1832.