Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hoogepriester

betekenis & definitie

Hoogepriester (De) was in den Israëlietischen godsdienst- en burgerstaat het hoofd der priesters. De eerste was Aaron, en zijn gewigtig ambt bleef erfelijk in zijn geslacht totdat in de dagen der Bomeinsche overheersching de vorst of het volk zich aanmatigde, om een hoogepriester naar believen te benoemen en af te zetten, zoodat de oorspronkelijke instelling geheel en al verloren ging. De hoogepriesterlijke wijding bestond in eene zalving met welriekende olie en in eene plegtige bekleeding met het hoogepriesterlijk gewaad, bestaande in een hemelsblaauwen mantel zonder mouwen, waarvan de benedenzoom met driekleurige granaatappels en gouden schellen was bezet, in den Ephod of de borstlap met 12 edelgesteenten, en de Urim en Thummim (Lichten en Volkomenheden), eene soort van orakel, en eindelijk in het hoofdbedeksel met eene gouden plaat, waarop geschreven stond: „Heiligheid des Heeren”.

Bovenal rustte op hem de verpligting om éénmaal ’s jaars, op den grooten verzoendag, in te gaan in het Heilige der Heiligen ten einde de verzoening te bewerken voor het geheele volk. Voorts moest hij aan hen, die met vragen tot hem kwamen, in den naam van Jehova antwoord geven, en het oppertoezigt houden op alle zaken van godsdienst. bij ontstentenis van een wereldlijk opperhoofd was meermalen het hoogste gezag in de handen des hoogepriesters. Voor de Israëlieten was hij steeds de tusschenpersoon tusschen den onzigtbaren Opperkoning en het volk. De laatste hoogepriester was Phannias. Bij de verwoesting van den tempel en de vernietiging van den Israëlietischen Staat verviel ook de hoogepriesterlijke waardigheid.

< >