Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hooff

betekenis & definitie

Hooflf (Op den). Onder dezen naam vermelden wij:

Nicolaas Willem op den Hooff, een Amsterdamsch heelmeester, die in de voorgaande eeuw een groot aantal treur- en blijspelen ten behoeve van den Amsterdamschen schouwburg heeft vertaald, en den 8sten October 1765 overleed. Van zijne geschriften vermelden wij: „De jufvrouw naar de mode, blijspel naar Le Blanc (1738)”, — „Aben-Zaïd, Keizer der Mogollen, treurspel naar Le Blanc (1738)”, — „Mahomed de Tweede, treurspel naar de la Noue (1740)”, — „De dood van Semiramis, treurspel naar Crébillon (1741)”, — „De getrouwde philosoof of de beschaamde echtgenoot, naar Destouches (1747)”, — „Timon de menschenhater, naar de l’Isle (1769)”, — „Nanine of het verwonnen vooroordeel, blijspel naar Voltaire (1760)”, — en „De vorstelijke wees of het veroverd China, treurspel naar Voltaire (1765)”. Er bestaan nog vele andere stukken van dezen tooneeldichter. Men vindt zijne „Tooneelpoëzij” in 7 deelen op de bibliotheek der Maatschappij van Nederlandsche letterkunde te Leiden.

Johannes op den Hooff, een Nederlandsch staatsman. Hij werd geboren te Vianen den 5den Maart 1795, studeerde te Utrecht in de regten, trok in 1815 als vrijwilliger ten strijde, keerde in 1816 naar de académie terug en promoveerde aldaar in 1817 met eene „Dissertatio sistens doctrinam jurisconsultorum Romanorum de damno injuria dato ad leges aequitatis exactam.” Hij vestigde zich te Amsterdam als advocaat en had er weldra eene drukke practijk. Zijn geschrift: „Iets over de vaart op den Rhijn (1826)” lokte van de Duitsche zijde tegenschriften uit, waartegen hij opkwam in zijn boek: „Bedenkingen tegen het Duitsche werkje over de Rhijnvaart en Rhijnhandel, voornamelijk met betrekking tot het Koningrijk der Nederlanden (1828)”, dat ook in het Fransch werd vertaald. In 1829 — een tijd van spanning tusschen Noord en Zuid-Nederland — zag hij zich afgevaardigd naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waar hij tot 1838 werkzaam bleef, daar zijn mandaat telkens door herkiezing vernieuwd werd. Hij was er een voorstander van bedachtzamen vooruitgang, en toen tot de afscheiding van België besloten werd, wenschte hij die zoo spoedig mogelijk op wettige wijze geregeld te zien. Voorts ijverde hij voor een zuinig beheer en voor de verbetering van de handelswetgeving en van het belastingstelsel. In 1838 werd hij lid, in 1845 vice-president van den Hoogen Raad, en overleed den 21sten September 1855. hij was in 1840 tot ridder en in 1849 tot kommandeur benoemd van de orde van den Nederlandschen Leeuw, — in 1840 was hij voorzitter van het Hoofdbestuur tot Nut van 't Algemeen, en hij behoorde tot de leden der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leiden en van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap.

< >