Hompesch. Onder dezen naam vermelden wij:
Baron Reinhart Vincent van Hompesch, een Guliksch edelman, geboren omstreeks het jaar 1660. Hij was in de Nederlandsche oorlogen reeds tot den rang van generaal-majoor opgeklommen, toen hij zich in 1702 in den slag bij Ekeren met roem overlaadde. Hij volbragt eene charge met 2 regementen ruiterij met zooveel beleid en kracht, dat de vijand met achterlating van standaarden enz. naar Ekeren werd teruggedrongen. Ook in 1704 in den slag bij Höchstadt verrigtte hij wonderen van dapperheid. Marlborough zond hem voorts naar ’s Hage, om volmagt te verzoeken voor zijn plan om de Fransche liniën te veroveren en het tooneel van den oorlog naar Zuid-Brabant te verplaatsen, doch het vond grooten tegenstand bij de overige generaals.
Bij Ramelies behaalde van Hompesch nieuwe lauweren, doch nadat hij Douay eenigen tijd dapper verdedigd had (1712), moest hij zich overgeven en werd met de bezetting gevankelijk naar Amiëns gebragt. In 1726 was hij graaf en oudste generaal der ruiterij. De Staten van Holland zonden hem in 1725 naar den graaf van der Lippe-Dittmold om den koop te sluiten van de hooge heerlijkheid van Vianen en Ameide, welke door een huwelijk met Amelia van Dona in het bezit was gekomen van dezen graaf. Drie jaar later werd van Hompesch hier genaturaliseerd en als heer van Genderen onder ’s Lands edelen beschreven. In 1732 was hij bevelhebber van het oefeningsleger op de vlakte van Oosterhout, bekleedde sedert 1704 de betrekking van gouverneur van Grave, sedert 1731 van Geertruidenberg, en overleed in 1733.
Ferdinand, vrijheer von Hompesch, den laatsten grootmeester der Johannieter Orde en den eersten Duitscher, die deze waardigheid bekleedde. Hij werd geboren te Düsseldorf den 9den November 1744, was reeds op zijn 12de jaar te Malta, waar hij eerst als page van den grootmeester diende, allengs tot grootkruis opklom, geruimen tijd als gezant van het Oostenrijksche Hof bij zijne orde werkzaam was, en in 1797 door den invloed van Oostenrijk tot grootmeester gekozen werd. Toen Bonaparte in 1798 vóór Malta verscheen, verkoos von Hompesch niet, dat hij er de haven binnenliep en bragt zijne manschappen onder de wapens. Hij had tot zijne beschikking 400 ruiters, 500 man voetvolk en miliciens uit eene bevolking van 10000 zielen, die echter der bestaande regéring weinig genegen was. Napoleon deed eenige troepen aan land zetten en bragt de soldaten der Orde spoedig aan het wijken.
De hoofdstad Lavalette had echter eene tijdroovende belégering kunnen verduren, indien er geene verraderlijke capitulatie ware tot stand gekomen tusschen Bonaparte en eenige ridders der Orde, waarbij aan deze laatsten, tegen overgave van de vesting, het behoud der eigendommen, de vrijheid van godsdienst en het bezit harer voorregten gewaarborgd werden. Zoodra echter de Franschen het geheele eiland in hunne magt hadden, behandelden zij den grootmeester met gestrengheid en dwongen hem, onder belofte van een jaargeld, met zijne ridders naar elders te trekken. Von Hompesch begaf zich naar Triëst, waar hij zijne waardigheid overdroeg aan Paul, keizer van Rusland, die ze tot aan zijn dood bekleedde en von Hompesch door een jaargeld schadeloos stelde. Na den dood des Keizers hield de uitbetaling van het jaargeld op, en von Hompesch geraakte in groote verlegenheid. Hij begaf zich naar Montpellier, om het achterstallige jaargeld van Frankrijk te bekomen, en overleed aldaar in het begin van 1803. — Zijn neef Johann Wilhelm Karl von Hompesch, geboren in 1761 en overleden in 1819, heeft zich in Beijeren als minister van Financiën verdienstelijk gemaakt.